ad a. Oppervlakteuitkering.
In een uitvoerig advies heeft de Raad voor de gemeentefinanciën enkele
jaren geleden gepleit voor een herverdeling van de algemene uitkering uit
het gemeentefonds. Hierbij werd onder meer de nadruk gelegd op het onder
deel "uitkering naar de oppervlakte van de gemeente". Geadviseerd werd deze
uitkering, welke f. 10,per ha bedroeg, zo spoedig mogelijk op te voeren
tot f. 15,per ha. Dit vooral om aan de grotere plattelandsgemeenten,
welke in toenemende mate door nieuwe ruilverkavelingswegen en een grotere
verkeersintensiteit met hogere onderhoudskosten werden geconfronteerd, enige
verlichting te bieden. De regering heeft aan dit advies gevolg gegeven door
de uitkering per ha in 1977 met f. 1,en in 1978 met f. 1,50 te verhogen.
Voor 1979 en volgende jaren zal echter geen verdere verhoging plaats
vinden, omdat, aldus de Staatssekretaris van Binnenlandse Zaken, hierdoor
een juiste verdeling van de middelen van het gemeentefonds over de gemeen
ten in het gedrang zou komen.
Voor de begroting 1978 betekende de verhoging van f. 1,50 per ha nog
een extra inkomst van f. 50.800,In de ramingen voor de meerjarenplanning
was voor 1979 uitgegaan van een extra verhoging van f. 1,per ha, terwijl
voor 1980 en 1981 in deze raming met de nog resterende bedragen van respek-
tievelijk f. 1,en f. 0,50 rekening werd gehouden.
Een verwachte verhoging van f. 1,per ha voor 1979 zou, bij een op
pervlakte van 6900 ha en een vermenigvuldigingscijfer van 5,14 een extra
bate hebben opgeleverd van ruim f. 35.000,Hst niet doorgaan van deze
geadviseerde verhoging betekent vooral voor de niet»stedelijke gemeenten een
extra tegenvaller.
ad b. De mindere groei van het gemeentefonds.
Ten aanzien van dit punt heeft de Minister van Binnenlandse Zaken onder
meer het volgende aan de gemeente medegedeeld:
"de in de nota "Bestek 81" uitgewerkte noodzaak tot beperking
van de collectieve uitgaven, onder meer als gevolg van de geringere groei
voet van het nationaal inkomen (3% in plaats van 3%%)alsmede de noodzaak
tot verdere beperking van de inflatie en de werkloosheid, leggen beperkingen
op aan de stijging van de uitkering uit het Gemeentefonds. De lagere groei
voet van het nationaal inkomen leidt, mede door de werking van de progres-
siefaktor, tot een verminderde stijging van de opbrengsten van de voor de
voeding van het Gemeentefonds in aanmerking genomen rijksbelastingen. Hier
door zal er minder ruimte zijn om de uitkeringen uit het Gemeentefonds te
laten stijgen, tenzij het Rijk een extra deel van zijn eigen, eveneens be
perktere, begrotingsruimte zou afstaan. In het kader van de totale ombui
gingsoperatie valt die mogelijkheid niet te rechtvaardigen. In de uiteinde
lijke afweging, gegeven de beperkte middelen, van alle wensen bij de di
verse onderdelen van de overheidsfinanciën, is besloten, met ingang van
1979 het trendmatig volume-accres van de uitkering uit het Gemeentefonds,
tot dusverre 3,5% per jaar, te verlagen tot 2,35%. Het in de meerjarenaf
spraken voor 1979 voorziene accres van f. 45.000.000,is gehandhaafd.
Bovendien is het sinds 1976 gegeven accres van f. 50.000.000,dat ver
band houdt met de personeelsproblemen bij de gemeentelijke sociale diensten,
gecontinueerd. Aldus is een samenstel van maatregelen getroffen, waarin zo
wel van het Rijk als ook van de gemeenten een belangrijke bijdrage wordt
gevergd ter beperking van de stijging van de collectieve uitgaven. De re
gering vertrouwt er gaarne op, dat ook de gemeenten hun financiële beleid
daarop zullen afstemmen".