-3- schreven aan het voor feitelijk gebruik gereed gekomen gedeelte. Voor zoveel nodig is voor de waardering van evenbedoeld gedeelte het tweede lid van overeenkomstige toepassing, met dien verstande, dat voor de in dat lid bedoelde waarde in het economische verkeer van het eigendom in de plaats treedt de onderstelde waarde in het economische verkeer welke aan het gebouwde eigendom zou moeten worden toegekend, indien de bouw of verbouwing reeds geheel was voltooid. 6. Indien met betrekking tot een onroerend goed een gebouwd eigendom ge heel wordt verbouwd, gepaard gaande met gedeeltelijke afbraak en met herbouw, een en ander van een zodanige omvang, dat naar maatschappe lijke opvatting met die verbouwing, de stichting van een geheel nieuw gebouwd eigendom wordt beoogd, wordt voor de duur van de verbouwing en onverminderd het bepaalde in het vijfde lid bij het vaststellen van de heffingsgrondslag de ondergrond van het gebouwde aangemerkt als een niet-gebouwd eigendom. 7. In afwijking in zoverre van het bepaalde in het eerste lid wordt ten aanzien van gebouwde eigendommen met inbegrip van de ondergrond en van hun gebouwde en ongebouwde aanhorigheden, welke eigendommen tot woning dienen en deel uitmaken van de op de voet van de Natuurschoon- wet 1928 (stb. 63) aangewezen landgoederen, de waarde in het econo mische verkeer bepaald met inachtneming van een onderstelde verplich ting om die goederen gedurende een tijdvak van 25 jaren als zodanig in stand te houden en geen opgaand hout te vellen anders dan volgens de regelen van normaal bosbeheer noodzakelijk of gebruikelijk is. Artikel 5. 1. De heffingsgrondslag wordt vastgesteld naar de toestand op 1 januari 1976 en vervolgens naar de toestand op een tijdstip dat telkens 5 jaren later valt. Indien met betrekking tot een onroerend goed de in artikel 7 bedoelde vrijstelling niet meer kan worden toegepast voor een belastingjaar waarvan het begin niet samenvalt met een in de vorige volzin bedoeld tijdstip, wordt de heffingsgrondslag alsnog vastgesteld op de onderstelde waarde in het economisch verkeer, welke aan dat onroerend goed zou zijn toegekend op het direkt aan dat belastingjaar voorafgaande tijdstip dat ingevolge het bepaalde in de vorige volzin in aanmerking zou zijn genomen, indien op dat tijdstip die vrijstelling niet van toepassing was geweest. Een aldus vastgestelde heffingsgrondslag vindt toepassing voor elk belastingjaar -indien en voor zover daarvoor de evenbedoelde vrij stelling niet van toepassing is- vallende in een tijdvak van 5 jaren, welk tijdvak aanvangt op een tijdstip als bedoeld is in de eerste volzin.»

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen Idaarderadeel 1935-1983 | 1978 | | pagina 107