3. J.H. Kooistra en B. Hettinga. Als naastliggers en bewoners in de onmiddellijke omgeving maken zij bezwaren tegen een rustverstoring. Ten aanzien van deze bezwaarschriften mogen wij het volgende onder uw aandacht brengen. 1 en 2. Het is begrijpelijk,dat een boer niet graag grond wil missen, waarop hij zijn bedrijf uitoefent. Bij de aankoop door de gemeente van dergelijke grond, wordt aan de gebruikers van de grond in de regel een behoorlijke pachtschade-vergoeding toegekend. Het motief, dat men vooralnog geen grond wil afstaan ten behoeve van de realisering van een bestemmingsplan is geen reden, om dat bestemmingsplan niet vast te stellen. Het ivoongedeelte van de boerderij is gesitueerd op het zuidwesten. De ramen in deze gevel hebben in het geheel geen uitzicht op het terrein voor bedrijfsdoeleinden. In de noord-west gevel zijn twee ramen in het woongedeelte aangebracht, die uitzicht geven op het bedoelde terrein. Naar onze mening kan voor het uitzicht door deze ramen, nauwelijks gesproken worden van een belemmering, mede gelet op de afstand van de boerderij tot het bewuste terrein. Het terrein voor bedrijfsdoeleinden zal van een rioolstelsel worden voorzien, waarop de riolering van de gebouwen moet worden aangesloten. Dit rioolstelsel zal middels het aanbrengen van een verbindingsriool, worden aangesloten op het rioleringsstelsel van het dorp Warga. 3. De heer J.H. Kooistra woont op een afstand van ongeveer 170 en de heer B. Hettinga op een afstand van ongeveer 60 meter van het bewuste bedrijfsterrein. Door deze afstand is de kans op overlast, zeer gering. Naar onze mening zijn de ingediende bezwaren van onvoldoende gewicht en wordt anderszins voldoende aan de bezwaren tëgemoet gekomen, zodat wij u voorstellen de bezwaren alle ongegrond te verklaren. Bij onze oordeelsvorming over deze bezwaarschriften heeft een belangrijke rol gespeeld, dat vooropgesteld moet worden, dat dit bestemmingsplan in belangrijke mate in een behoefte voorziet. Dit wordt in de bij het plan behorende toelichting genoegzaam uiteengezet. Daarnaast heeft ook het behoud en zo mogelijk een verbetering van de werkgelegenheids-situatieeen rol gespeeld. Beide belangen zullen in de onderhavige situatie zwaarder moeten wegen, dan de door appellanten opgeworpen belangen. Deze laatste belangen, zijn door ons overigens wel degelijk in de planologische visie betrokken, getuige de staat van inrichtingen als kontrolemiddel, de landschappelijke inpassing van het terrein en de situering van de bebouwing. Uit de op dit punt bestaande jurisprudentie blijkt, dat de bescherming van een goed woon- en leefklimaat (uitzicht en rust) en de bescherming van de milieuhygiëne (water verontreiniging) tevens zal moeten worden gevonden door een stringente toepassing van de milieuwetgeving.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen Idaarderadeel 1935-1983 | 1979 | | pagina 33