Grouw, 3 januari 1979.
Aan burgemeester en wethouders.
De derde afdeling van de raad heeft heden het concept-voorstel inzake de in
stelling van een commissie van advies en bijstand voor de openlucht-recreatie be
handeld, waarbij het volgende naar voren is gekomen.
Eén der leden vraagt zich af, of er wel behoefte bestaat aan de instelling
van een commissie, zoa.3 wordt voorgesteld. Het is hem niet duidelijk, welke taak
een eventuele commissie in de praktijk zou moeten hebben.
I\laarom nog een commissie, als er al een derde afdeling en een recreatieschap is,
wier taak met die van de commissie schijnt samen te vallen. Het betrokken af
delingslid vreest uitholling van de taak, zowel van de afdeling als van het re
creatieschap, dat ook commissies kan instellen.
De voorzitter is van mening, dat de in te stellen commissie zichzelf waar
moet maken en dat er naast de afdelingen, wanneer zij blijven functioneren als
totnutoe- dus zonder daaraan een andere inhoud te geven- wel degelijk bestaans
recht voor een commissie bestaat.
Een ander lid is van oordeel, dat zolang de openluchtrecreatie op gemeen
telijk niveau nog onvoldoende is geregeld, er aanleiding bestaat voor instelling
van een commissie. Na bijvoorbeeld twee jaar zou opheffing kunnen worden overvragen.
De afdeling zal gaarne van burgemeester en wethouders een duidelijke taakom
schrijving van de commissie ontvangen, alsmede richtlijnen omtrent haar functio
neren in de praktijk (werkplan)
Enkele leden bepleiten de instelling van een commissie op bredere basis, bij
voorbeeld ten aanzien van de ruimtelijke ordening, de recreatie en het milieu.
Sommige leden zijn van oordeel, dat bij de samenstelling van de commissie de
vertegenwoordiger van de waterschappen en die van It Fryske Gea gevoeglijk kunnen
worden geschrapt. Voorts meent de afdeling, dat het voldoende is, dat de commissie
in plaats van eenmaal per kwartaal, eenmaal per halfjaar verslag uitbrengt over
haar activiteiten.
Op grond van de gevoerde besprekingen worden de volgende conclusies getrokken:
1. Eén der leden ziet de noodzaak van instelling van een commissie niet in, terwijl
een ander lid zich zijn standpunt wenst voor te behouden, zolang geen duidelijk-r
heid omtrent de taakbegrenzing van de commissie bestaat.
2. De andere leden achten de instelling van een commissie zinvol.
3. De afdeling zal gaarne nadere gegevens omtrent de taak van de commissie, alsmede
richtlijnen omtrent haar functioneren in de praktijk ontvangen.
4. Enkele leden zouden het op prijs stellen, de visie van burgemeester en wethouders
te vernemen omtrent de instelling van een breder opgezette commissie, die be
halve bij de openluchtrecreatie, ook betrokken wordt bij bijvoorbeeld de ruim
telijke ordening en het milieubeleid.