- 6 -
Spreker voorziet veel moeilijkheden en zou liever zien dat het
kollege het voorstel terugnam en verder uitdiepte.
De heer Draisroa vestigt er de aandacht op, dat het door de heer
De Wolf bedoelde vorige kollege, bestond uit oud-burgemeester Vrijling en
de huidige wethouders.
De heer Van der Goot is het in grote lijnen met de heer De Wolf eens.
Veel punten zijn nog niet duidelijk Spreker is er voor, dat alvorens de
huur wordt opgezegd, deze punten eerst beter worden 'uitgediept, waarna
dit voorstel weer in de raad kan worden behandeld.
De voorzitter antwoordt, dat het buiten kijf is, dat de raad bij de
vaststelling van het bestemmingsplan voor de Blikpölle in 1977, zich heeft
uitgesproken voor de verdwijning van de schiphuizen. Wat b. en w. nu doen
is het raadsbesluit uitvoeren. Blijft de vraag op welke wijze, maar de
konklusie is verwoord in punt 1waarbij een einde wordt gemaakt aan de
huurovereenkomst met de staat der Nederlanden, de heer Tasma en andere
partikulieren. De wijze waarop dit moet plaats vinden, hangt af van hetgeen
er in de huurkontrakten is overeengekomen. De overeenkomsten zijn in 1938 -
1940 voor 30 jaar aangegaan, nadien voor 5 jaar, laatstelijk in 1979 tot
1 januari 1984, waarna bij beëindiging van de overeenkomst de aanwezige op
stallen dienen te worden verwijderd. Vanuit de juridische gedachte kan men
zeggen, dat de schiphuizen eigendom zijn van de eigenaar van het water.
Op dit moment is dat niet zo belangrijk. Misschien speelt dit bij de
afbraak een rol. Uit de huurovereenkomsten blijkt, dat de gemeente geen
enkele verplichting heeft tegenover de eigenaren van de schiphuizen, ook
niet qua bedrijfsvoering. Door enkele raadsleden is opgemerkt dat bij de
heer Tasma indertijd verwachtingen zijn gewekt door de schiphuizen van de
heer Tasma te laten taxeren. Spreker vraagt welke waarde aan het taxatie
rapport moet worden toegekend. De vorige voorzitter van het kollege heeft
met de heer Tasma gesproken, omdat het kollege er belang bij had, dat de
schiphuizen werden opgeruimd en gaarne inzicht wilde hebben in de hoogte
van de bedragen, zij het dan vrijblijvend. Het bedrag van de taxatie was
rond 400.000,welk bedrag het huidige kollege veel te hoog vond.
Bovendien vond het kollege dat in het rapport op onvoldoende wijze tot
uitdrukking is gebracht dat een groot deel van de schiphuizen op huurover
eenkomst staat, waaraan de heer Tasma als zodanig geen rechten kan ont
lenen. Het taxatie-rapport is opgezet als zou de heer Tasma eigenaar van de
grond en het water zijn en dat is een andere grondslag voor het taxeren van
de waarde van de schiphuizen.
Daarom achten b. en w. het niet opportuun om Tasma nu af te kopen en
geven er de voorkeur aan de huurovereenkomst te laten aflopen om daarna de
heer Tasma te vragen de schiphuizen op te ruimen.
Zoals uit het voorstel blijkt, wil het kollege niet ontkennen, dat de
heer Tasma daar 40 jaar heeft gezeten en dat de gemeente een soort morele
verplichting ten opzichte van hem heeft. B. en w. kunnen zich dan ook voor
stellen dat de heer Tasma een bepaalde tegemoetkoming krijgt, het woord
schadevergoeding is hier niet op zijn plaats omdat er geen schade is.
Spreker zegt dat men zich kan afvragen hoe je zo'n tegemoetkoming moet
materialiseren, zoals b.v. een funktie in de nieuw aan te leggen jachthaven.
Het kollege weet dit nog niet en zal dit later met de raad overleggen.
Wel moet de heer Tasma er op rekenen, dat de huurovereenkomst niet wordt
verlengd. Vandaar dat het kollege de raad nu vraagt zich hierover uit te
spreken.