Uit bovenstaande blijkt, dat voorwaarde voor het voeren van een gericht
saneringsbeleid is, dat de gemeente zorgt voor een vervangende ligplaats.
Naar onze mening dient een vervangende ligplaats voornamelijk te worden
gevonden in een aan te leggen jachthaven.
Het is u bekend, dat er al enige jaren plannen zijn voor de aanleg
van een derde jachthaven te Grouw.
Bij ons besluit van 3 november 1980 hebben wij op grond van artikel
62, le lid van de gemeentewet een commissie jachthaven Grouw ingesteld.
De commissie kreeg tot opdracht ons college te adviseren omtrent:
a. de mogelijkheden tot realisatie van een derde jachthaven te Grouw,
in aansluiting op het bestaande jachthavencomplex en
b. de beheersvorm van deze jachthavenkolk.
De commissie heeft de 3e kolk gesitueerd ten westen van het bestaande
jachthavencomplex en ten noorden van de Garde Jagerswei op de plaats,
die daarvoor in het vigerende bestemmingsplan Grouw-Noord is aangegeven.
Het plan is in juni 1981, zoals u bekend is, aan de gemeente overhandigd.
Uitvoering is tot nog toe achterwege gebleven, omdat aan de haalbaarheid
van een reële exploitatie werd getwijfeld.
Wij zijn van mening, dat de tijd nu rijp is om het plan te effectueren.
Daarbij kan tevens worden betrokken de sanering van het jachthavencomplex
van Tasma en het eventueel opheffen van de vaste ligplaatsen aan de
gemeentesteigers ten gunste van de passantenplaatsen (tezamen 150
ligplaatsen)
Het door de commissie ingediende plan is als uitgangspunt genomen.
Alleen de cijfers van het plan zijn aangepast aan het huidige prijspeil.
Wij zijn ons er van bewust, dat het in deze tijd van economische teruggang
van belang is nog meer dan anders aandacht te geven aan het beperken
van de aanlegkosten, teneinde de huren van ligplaatsen in een jachthaven
zo laag mogelijk te houden. Verder zijn wij van mening, dat de tarieven
moeten zijn afgestemd op de huren van ligplaatsen in de jachthavens
in de omgeving. Ook het motief van aanleg van een nieuwe jachthaven,
onder meer sanering van het buitengebied, brengt met zich mee, dat
de huren zo laag mogelijk moeten zijn.
Met het oog hierop hebben wij onderzocht of een haven met een noordelijke
uitmonding en aan de zuidkant een duiker met een doorvaarthoogte van
2.50 m goedkoper kan zijn dan de haven met de geplande zuidelijke uit
monding. Het voordeel van een noordelijke uitmonding zou namelijk zijn
dat de toegangsweg naar de Burd niet behoefde te worden omgelegd.
Wij zijn echter, na gepleegd overleg met de provinciale waterstaat,
tot de conclusie gekomen, dat de kosten van aanleg van een haven met
een noordelijke dan wel zuidelijke uitmonding weinig zullen verschillen.
Volgens de berekening is een haven met een noordelijke uitgang aanvanke
lijk 177.000,goedkoper. Daarbij is echter geen rekening gehouden
met de plankosten (wijziging bestemmingsplan), kosten aankoop grond,
aanleg voetpad en perkaarterrein ten behoeve van de woonschipbewoners
in de Nauwe Galle, eventueel uitkoop van een zomerwoning, het graven
van sloten en het maken van afrasteringen, zodat na uitvoering van
deze secundaire voorzieningen het verschil tussen beide plannen marginaal
zal blijken te zijn.
Wij hebben dan ook gemeend, mede gelet op de nautische bezwaren, die
de provinciale waterstaat tegen een noordelijke uitmonding had, te
moeten kiezen voor het oorspronkelijk plan met de zuidelijke uitmonding.