- 2 -
De hoogte van de woningen mag niet minder dan 5.50 meter en niet meer
dan 8 meter bedragen terwijl niet meer dan zes huizen aaneengebouwd
mogen worden. De goothoogte mag niet meer dan 3.50 meter bedragen.
Indieners van het bezwaarschrift stellen dat bij de aankoop van de door
hen bewoonde woningen hen uitdrukkelijk is medegedeeld dat bedoeld ter
rein de bestemming had van laagbouw (in casu een dokterspraktijk of
een apothekerspraktijk)
Tevens vrezen indieners van het bezwaarschrift dat de mogelijkheid tot
realisering van eengezins-woningen als boven omschreven op bedoeld ter
rein de verkoopwaarde van hun eigen woningen op ontoelaatbare wijze zal
doen dalen.
Ten tijde dat de woningen van de indieners van het bezwaarschrift door
middel van een artikel 19-procedure werden gerealiseerd was het bestem
mingsplan Meinga in voorbereiding.
Het thans aan de orde zijnde perceel grond had in dit in voorbereiding
zijnde bestemmingsplan de bestemming "bijzondere doeleinden, categorie B",
hetgeen inhield dat de grond bestemd was voor gebouwen ten dienste van ver
zorging, verpleging en naar de aard daarmee gelijk te stellen sociale
doeleinden.
De te realiseren bebouwing mocht ingevolge de ontwerp-voorschriften riiet
hoger worden dan 8 meter terwijl de goothoogte niet meer dan 3.50 meter
mocht bedragen.
In het u thans ter vaststelling aangeboden bestemmingsplan Grouw Zuid-
West gelden voor wat hoogte en goothoogte betreft dezelfde voorschriften.
Dat thans is uitgegaan van een woonbestemming vindt zijn oorzaak in het
feit dat op bedoelde plaats de behoefte aan woonbebouwing nogal wat gro
ter is dan de behoefte aan gebouwen ten dienste van verzorging etc.
Mocht laatstgenoemde behoefte zich aandienen dan bestaat aan de west
zijde en zuidzijde van bedoeld perceel nog de mogelijkheid in deze be
hoefte te voorzien.
Dat in het ontwerp-bestemmingsplan Grouw Zuid-West is gekozen voor een
woonbestemming vindt ook zijn oorzaak in het feit dat thans op een andere
manier tegen te verwachten planologische ontwikkelingen wordt aangekeken
dan ten tijde van de ontwikkeling van het bestemmingsplan "Meinga" het
geval was. Gezien het vorenstaande zijn wij van oordeel dat de bestem
mingswijziging op zich geen overwegende bezwaren hoeft op te leveren te
meer omdat voor wat de toegestane hoogte van de bebouwing betreft ten
opzichte van het ontwerp-bestemmingsplan Meinga geen wijzigingen zijn aan
gebracht.
Naar onze mening kan niet worden gesteld dat door genoemde bebouwingsmo
gelijkheid het woongenot van de indieners van het bezwaarschrift dermate
wordt aangetast dat sprake zou zijn van voldoende reden om het bestemmings
plan te wijzigen.
Wij zijn van oordeel dat in het onderhavige geval de belangen van de in
dieners van het bezwaarschrift naar objectieve maatstaven verhoudingsge
wijs niet te sterk zijn aangetast nu in het algemeen een steeds intensie
ver gebruik van de in oppervlakte beperkte bodem zich onvermijdelijk voor
doet en in het bijzonder ter plaatse de behoefte aaiwerdere uitbreiding van
het aantal woningen aan de rand van de bebouwing naar voren komt.
Slechts indien de aantasting van het woongenot zou uitstijgen boven een
algemeen aanvaardbaar maatschappelijk risico, is in beginsel schadevergoe
ding mogelijk op grond van de Wet op de Ruimtelijke Ordening.