Babeloele La» it 13 eeuw dan ook naar de Grote Hoogstraat genoemd. Hier vinden we een grotere con centratie aan resten van stenen huizen uit de late 15de en vroege 16de eeuw dan aan de Sint Jacobsstraat. Met de stins van Sint Jacobsstraat 6 zijn we op het spoor gekomen van een stins die eigendom was van een welvaren de burger. Dit betekent dat bezit van een stenen huis niet alleen voorbehouden was aan adellijke personen. In Leeuwarden moeten zeker 10 stinsen hebben gestaan. De meeste waren in adellijke handen. Slechts in enkele gevallen kunnen de locaties van die stinsen worden opge spoord en gekoppeld aan een eigenaar in de middeleeuwen. Van de stins aan de Sint Jacobsstraat kennen we uit de mid deleeuwen geen eigenaar. Tot dusver zijn slechts van de Saecklemastins, op de hoek van de Grote en Kleine Kerkstraat en de Camminghastins te Camminghaburen (nu Cambuur) restanten teruggevonden. Die restanten maken in ieder geval één ding duidelijk: dat de adellijke stinsen veel zwaarder waren uitgevoerd dan de burgerlijke stins van Sint Jacobsstraat 6. De adellijke stinsen bezaten dan ook een zekere weerbaarheid; een eigenschap voorbehouden aan adellijke woonhuizen. Enkele adelshuizen zijn ooit op de proef gesteld: het Uniahuis in 1498 en het Ame landshuis in 1487. Bij een goed doorge zette aanval hadden de verdedigers in een steenhuis geen kans. Betrof het een scher mutseling dan kon het steenhuis de vijan delijkheden goed doorstaan. De steenhui zen met defensieve kwaliteiten vormden dus een hindernis waar een machtheb ber rekening mee moest houden. In 1310 bepaalde de landheer van Groningen dan ook dat de stadsmuur afgebroken diende te worden, maar tevens dat de steenhui zen van hun defensieve elementen ont daan moesten worden. Al met al kunnen we vaststellen dat de stins van Sint Jacobsstraat 6 geen defen sief karakter heeft gehad. Niettemin moet het bouwwerk de bewoners een zekere sta tus hebben verschaft. Bij dit alles dienen we ons goed te realiseren dat deze stins een nog in hoge mate onbekend bouw werk voor ons is, omdat daaraan nog nau welijks onderzoek is uitgevoerd. Wanneer de gelegenheid zich daartoe aandient mag die niet onbenut blijven. Wie weet wat we nog tegenkomen. Voorlopig kunnen we genieten van een Italiaanse maaltijd in het oudste huis van Leeuwarden. Jan Faber In de Franse tijd schijnt de Lange Pijp ook wel het toneel te zijn geweest van straf rechtpleging. Zo zou destijds onder grote publieke belangstelling recht zijn vol trokken aan een zekere Babe Lunia, afkomstig uit midden-Friesland, die door het Hof van Friesland wegens moord ter dood was veroordeeld. De uitvoering van het doodvonnis zou plaats vinden door middel van onthoofding met de guillotine. Deze automatische ont hoofder schijnt de toenmalige Leeuwarders niet erg te hebben aangesproken. Tot groot ongenoegen van het publiek speelde de hoofdmoot van het bloederige tafereel zich zo laag bij de grond af, dat alleen de toe schouwers op de voorste rij ervan konden genieten. De volksoverlevering wil dat de bekla genswaardige Babe vanaf het moment dat hij op zijn terechtstellingsplaats aankwam en het schavot moest bestijgen tot aan het moment dat de valbijl zijn hals doorkliefde zo luid en onophoudelijk 'unskildig!' heeft geraasd, dat men het tot ver buiten de Vrouwenpoort heeft kunnen horen. Ook wil het verhaal dat Babe - naar de mode van die dagen - afscheid van het leven heeft genomen met een blauwe wol- lene slaapmuts op. Deze muts zou hem vlak voor de executie door de beul over zijn oren en ogen zijn getrokken, waarna hij met zijn hoofd onder de valbijl zou zijn gelegd. De muts zou zijn hoofd nog hebben bedekt, toen het 'van den romp gescheiden in eene mand met zaagsel - om het uit vloeiende bloed op te slorpen - nederviel'. Niemand wilde nadien meer zo'n muts dragen, zodat de kooplieden met een gro te voorraad 'babelüntsjes' bleven zitten. Ondanks het feit dat strafvoltrekkingen doorgaans op marktdagen plaats hadden, was Vrouwe Justitia dus niet altijd op de hand van de commercie. Althans zo wil de overlevering die Johan Winkler (1840- 1916) zestig jaar later uit de mond van een oog- en oorgetuige heeft vernomen en die hij in 1898 in zijn Herinneringen aan den Tijd der Lijfstraffelijke Rechtspleging te boek heeft gesteld. Archiefonderzoek heeft echter uitgewe zen dat door deze mondelinge overlevering de gebeurtenissen rondom twee afzon derlijk voltrokken doodvonnissen waar schijnlijk met elkaar zijn vervlocten. Het babelüntsje-verhaal kan waarschijnlijk met een al naar het rijk der fabelen worden verwezen. Op 1 november 1816 wordt de burgemeester van Leeuwarden als 'Offi cier van den Burgerlijken Stand' door de griffier van de Rechtbank van Eersten Aanleg in kennis gesteld van het overlijden diezelfde dag van Jacob Dirks Glas, bijge naamd Babeloele, oud 42 jaren, geboren en wonende te Joure, uurwerkmakersknecht en slaapsteehouder van beroep. Babeloele was die middag om 12.00 uur, ingevolge het arrest van het Hof van Assises van

Historisch Centrum Leeuwarden

Leovardia, 2000-2018 | 2001 | | pagina 15