4
Oostelijke gevel van de Wirdumer waterpoort
in de 17' eeuw
Oostelijke gevel van de Wirdumer buitenpoort.
Boven de doorgang bevond zich een gevelsteen
met de Leeuwarder leeuw. Drie halve kruisven-
sters zorgden voor licht op de zolder. Rechts
het in 1667 aangebouwde wachthuis.
en toenemende verwaarlozing de sterkte
van de vestingwerken steeds meer aange
tast. Ze verloren hun functie als verdedi
gingssysteem en dienden nog slechts om
de begrenzing van het stadsgebied aan te
geven. In de vestingbouw kwamen nieuwe
systemen in zwang, maar Leeuwarden was
geen grensvesting en het was niet nodig
verder te moderniseren. Daarom werd
na de vrede met Spanje (1648) de moge
lijkheid aangegrepen om de open ruimte
binnen de bastions te gebruiken voor het
bouwen van houten standerdmolens. Ook
de Wirdumerpoortsdwinger kreeg er een.
De Turfdragersbaan
Regelmatig werd nu ook vergunning ver
leend om aan de binnenzijde van de stads
wal een deel weg te graven en te vervan
gen door een keermuur. De vrijkomende
oppervlakte gebruikte men voor het bou
wen van een rij woninkjes. Naast de bin
nenpoort ontstond zo het Wirdumer Ach
terom, later de Reigerstraat genoemd. Het
was een smal straatje met 15 huisjes direct
tegen de stadswal. Het eerste huisje, op de
hoek van de Wirdumerdijk, stond bekend
als de Turfdragersbaan. Hier hadden de
leden van de Stads-turfwerkersvereniging
een ontmoetingsruimte.
De stadswal werd door de dichter wor
dende bebouwing moeilijker toegankelijk
en dus moeilijker te verdedigen. In de oor
logsjaren 1671-1672 werden de verzakte
borstweringen op de wallen toch maar
weer onder profiel gebracht. Alle burgers
werden opgeroepen aarde en graszoden
aan te slepen. Maar na het Rampjaar nam
het proces van verwaarlozing van de forti
ficatiën opnieuw een aanvang. In deze tijd
werd de standerdmolen vervangen door
de stellingmolen de Fortuin en er kwam
een molenaarswoning, die we op de latere
plattegronden aangegeven zien direct ten
zuiden van de waterpoort. Het huis, dat in
de 18e eeuw bekend stond als het Woud
boershuis, had een lengte van 12 m en een
breedte van 6,5 m. Het was geplaatst op
de verhoogde binnenruimte van de dwin
ger. Woudboershuis en poortierswoning
stonden bekend als de woningen 'op de
Wirdumerpoort'.
Albert Renema
Van de eerste poortwachters van de Wir
dumerpoort kennen we twee bij naam:
Ritco Roeleffs (1589) en Broer Jans (1616).
Van poortier D.J. Acronius weten we dat
hij in 1712 ontslag nam en dat de 28-jarige
Albert Lolkes Renema werd aangesteld als
zijn opvolger. Deze zou tot zijn drieënne-
gentigste jaar de functie vervullen. In het
kleine Leeuwarden van die jaren moet hij
een bekende figuur zijn geweest. Geduren
de 65 jaar voerde hij het bewind over de
zuidelijke stadstoegang en bewoonde het
huis op de binnenpoort. Tijdens de laatste
13 jaar van zijn leven ontving hij assisten
tie van Willem Folkers als waarnemend
poortier. Hij overleed kinderloos in 1777
en volgens een bericht uit die tijd liet hij
12 erfgenamen na, 'sijnde alle Neven en
Nichten'. De waarde van zijn bezit werd
geschat op 40.000 gulden. Albert Renema
moet erg zuinig zijn geweest om van zijn
karige inkomen zoveel over te sparen. In
1635 besloot de Raad dat de vijf Leeuwar
der poortiers elk 20 gulden per jaar zou
den verdienen en er zijn geen aanwijzin
gen dat dit later ooit bijgesteld werd. Het
kleine deel van het poortgeld dat de poor
tier voor zichzelf mocht houden, 2 stuivers
per passant, zal ook niet veel zoden aan de
dijk hebben gezet.
Vol bastion
In 1725 kreeg smid D. van Wiecheren
toestemming om smidskool op te slaan in
een 'gat' in de binnenpoort. Waarschijnlijk
ging het om een lage boogvormige nis in
één van de zijmuren van het poortgewelf,
die met een houten schot kon worden afge
sloten.
Intussen bleek de binnenruimte van de
Wirdumerpoortsdwinger een ideale plaats
te zijn om aan grond te komen voor het
ophogen van laaggelegen terreinen. De
dwinger was een zogenaamd 'vol bastion',
een bastion waarvan de binnenruimte
met aarde was opgehoogd. Toch besloot de
magistraat in 1740 dat de dwinger voort
aan 'voor afgraven moest worden bewaard'
en tevens opnieuw zou worden beschoeid.
In aansluiting op dit werk werd twee jaar
later de houten binnenbrug voor het hoofd
gebouw vervangen door een stenen boog.
Dit was er zoveel temeer een teken van
dat men in Leeuwarden de binnenpoorten
nauwelijks meer zag als noodzakelijk deel
van de verdediging. Een houten brug was
in geval van nood snel weg te halen maar
een gemetselde pijp had een veel definitie
ver karakter.
De gloppen
Het wachthuis tegen de noordgevel van de
buitenpoort werd in 1748 geheel bestemd
voor officieren en wachthebbende solda-