21 Kerk, de tegenwoordige consistorieka mer, te verbouwen tot een sepulture. In deze bovengrondse grafruimte werd op 18 maart 1697 Hendrik Casimir II bijgezet. Zijn lichaam had toen meer dan een jaar bovengronds opgebaard gestaan in het Stadhouderlijk Hof. Johan Willem Friso, na de dood van Koning-Stadhouder Willem III, prins van Oranje, verdronk op 14 juli 1711 bij de Moerdijk. Pas op 25 februari 1712 volgde bijzetting in de sepulture. Maria Louise van Hessen-Kassei, bijgenaamd Marijke Muoi, was het laatste lid van de Friese stadhouderlijke familie dat in de Grote Kerk werd bijgezet. Zij stierf op 9 april 1765 en op 13 juni vond 'met grote statie' de bijzetting plaats. Twee vorstelijke doodskisten De inrichting van koor en sepulture was zodanig dat er gesproken kon worden van een soort mausoleum. Over de sepulture deelt J. van den Bosch in zijn beschrijving van 1770 mee, dat het een met een gewelf gedekt vertrek was 'rondom verciert en behangen, met de Wapenen, Ornament en Gedenktekens, dewelke bij de Plegtige Lijkstatiën zijn gebezigt.' Van de oorspronkelijke inrichting en opstelling is niets bewaard gebleven. Bij de omwenteling in 1795 en de komst van de Fransen werden in de Grote Kerk grote vernielingen aangericht. Van een 'fluwelen revolutie' was in Leeuwarden zeker geen sprake. Op 1 augustus 1795 werd begonnen met het leeghalen van het koor. Mogelijk was het de bedoeling alles ordelijk te laten verlopen, maar de zaken liepen uit de hand. Door een woedende menigte werden de graftombes in het koor vernield. In 1837 werd de voorma lige sepulture verbouwd tot kerkeraads- kamer. Koning Willem II woonde in 1841 met zijn familie tijdens een bezoek aan Leeu warden een dienst bij in de Grote Kerk. Hij toonde belangstelling voor de stad houderlijke grafkelder met de stoffelijke resten van zijn voorouders. De kerkvoog den besloten daarom een onderzoek in te stellen. Bij de opening op 24 september 1842 bleek hij vol water te staan. Nadat het water weggepompt was, vond men ondermeer veel 'verspreide overblijfselen', kisthout en twee doodkisten die nog rede lijk intact waren. Volgens een op 28 janu ari 1845 getekend procesverbaal waren het de kisten van Maria Louise en Hen drik Casimir. De grafkelder werd schoon gemaakt en gewit. Vervolgens werden er 'twee groote vorstelijke doodkisten' getim merd. In de ene kist werden de overblijf selen van Maria Louise gelegd. De andere kist werd in drie compartimenten verdeeld waarin de beenderen botje bij botje gelegd werden. De dertien gevonden doodshoofden werden in het eerste compartiment gelegd, in de andere twee kwamen de overige beenderen. Eveneens werden in de kelder geplaatst de gevonden 'defecte helmetten, stokken en steenstukken'. Herinnering aan het grafmonument van Anna van Oranje Het opknappen van de grafkelder vond tegelijkertijd plaats met de restauratie van de Grote Kerk in 1842-1843. Toen werd het koor door een wand met grote ramen van de rest van de kerk gescheiden. In plaats van grafkapel werd het koor een ruimte, die men gebruikte als bergplaats en toe gang tot de kerk. Een houten luik dekte de toegang van de grafkelder af. Pas in 1948 kwam daar verandering in. Ter gelegenheid van het gouden rege ringsjubileum van koningin Wilhelmina werden stappen ondernomen om te komen tot een grondige restauratie van het koor. Architect J.J.M. Vegter maakte een plan. Het luik werd vervangen door een hou ten tombe waarin de toegang tot de graf kelder werd ondergebracht. Van de tien De grafmonumenten van Willem Lodewijk en zijn gemalin Prinses Anna van Oranje

Historisch Centrum Leeuwarden

Leovardia, 2000-2018 | 2003 | | pagina 23