16 Gezicht op de zuidzijde van het Hofplein en het Gouverneursplein, met geheel rechts de in de jaren 1844-1845 naar ontwerp van Thomas Romein ingrijpend verbouwde Hoofdwacht, 1871 dagen uit te betalen was wel erg krente rig. Een redelijke oplossing leek Romein te betalen voor 130 door hem opgegeven dagen, namelijk 455. Daar kwam dan nog bij 175 reiskosten en 150 voor de gratificatie. Romein kon zich vinden in het bedrag voor de reiskosten en met gro te moeite in dat voor de gratificatie, maar niet in de 455 gulden voor de werkzaam heden. Dat bleef zo nadat Provinciale Sta ten, die toen reeds vergaderden in de door Romein ontworpen zaal, in augustus 1849 dat aanbod hadden herhaald. Opvallend is het onbegrip van Provinciale Staten voor het standpunt van Romein evenals een poging de hele zaak op Kros af te schuiven, die de afspraak met Romein had gemaakt. Het verschil tussen het geen de provincie voor de werkzaamheden van Romein over had, 455 en hetgeen Romein, in een uiterste poging tot een regeling te komen, verlangde, 1175, was zo groot dat partijen niet tot overeenstem ming konden komen. Romein had het aanbod van de Provin ciale Staten afgewezen. Hij had al eer der met de rechter gedreigd en besloot nu door te pakken. In een sierlijke brief deelde hij aan de Staten mede dat hij zich genoodzaakt zag 'den, vroeger door mij ontweken, doch thans voor mij den eeni- gen en onvermijdelijke, weg in regten te moeten bewandelen, opdat het blijke of ik in mijn vordering gedwaald, dan wel of ik daarin billijk gehandeld heb. Provincie en Romein besloten hun geschil direct aan het gerechtshof voor te leggen. De rechtbank sloegen zij over. Men noemt dit haasje- overspringen prorogatie van rechtspraak'. Deze vorm van prorogatie was, niet aan het Franse maar aan het oud-vaderlands recht ontleend. Partijen deden dit als zij tevoren wisten dat de zaak toch in beroep aan de hogere rechter zou worden voorge legd. Dat scheelde tijd en bespaarde kos ten. Romein eiste 1745 gulden, zijnde 1% van de aanneemsom en vergoeding van zijn proceskosten. De provincie voerde als verweer dat het hof Romein niet-ontvan- kelijk moest verklaren. Hij eiste als archi tect een architectenhonorarium terwijl hij door de provincie nooit tot architect van het Paleis van Justitie was benoemd. In zijn arrest van 23 juli 1850 verwierp het gerechtshof het verweer van de provincie. In dagvaarding en conclusie van eis werd wel vermeld dat Romein architect was, maar de tekst van de vordering was neu traal. Daarin kwam het woord architect niet voor en zeker niet als door de provin-

Historisch Centrum Leeuwarden

Leovardia, 2000-2018 | 2005 | | pagina 18