12 Een mooi sfeerbeeld van zijn jeugd geeft Van Bergen ook in het gedicht Jonge Stad uit 1984. Een aantal strofen uit dat gedicht: Mien jeugd, die klonk as't klossen fan mien klompkes oppe Kiepeloop, of't bronzen gonzen fanne klokken fanne Oldehove, of't blier gebeier as de Bonnefaas sich uut begon te sloven, of 't skallend fisboerlied: "Bokkes te koop!" Op ut Saailand he'k wat afsjot en frijdags omstruund oppe merk en bij de gasfebriek konnen je somers hofkesinge, waar achter 't muurke bij de kooks knoeihadde juttepeerkes hin gen, su'n anstried was foor ons feselfs te sterk. Oppe stoep fanne Bleeklaan mie fenuvere met top en swiep, in ut Fliêt op un slefmaakt flotsje bitsje boatsjefare, op 't Waagplein huverend naar boeikoaning Slappe Douwe stare, die met bloate futen op skerpe sabels liep. Voor en na skoaltied eventsjes bij de bedeltes op en del, die destied anne Groate-Kerk-bij-de-Put fastbouwd saten, achter op de peadewagens klimme, landsjekappe, draak opiate, of karrejantste speule met un stel. Bij de slager oppe Tunen gobbere op een knoekje wust, mette knibbels oppe stoeptegels op Spaanse koegels pikke, keetlelle inne Koestraatsteegjes, deurkebelle, ruutsjetikke, knokke teugen 't leger fanne Werkmanslust. Fijn bij van Dellen soêthoutstengels kope foor un sent ut stuk, op un boenk joadesuker fan bakker Smit oppe Foorstreek knage, of foor 't soête sobbelwerk dien moeke om un nutske frage: kon'st duumpkedrop kope bij Akke de Kruk. De oorlog De oorlog begint als Van Bergen zes jaar oud is. Telkens als er bommenwerpers overvliegen vangt zijn vader een gebed aan dat steevast begint met de woorden 'Laten we bidden voor de mensen die dood gaan'. Bijna zijn ze dat zelf, bij de beschieting van de gashouders aan de Bleeklaan in 1944. Vader en zoon zit ten op zolder als ze plots het geluid van vliegtuigen horen. Ze kijken uit het dakraam. Vier Spitfires. Ze komen uit de rich ting van de Prinsentuin en uit hun 'wiebelende' vlucht leiden ze af dat ze zich opmaken voor een beschieting. Ze duiken weg, ren nen de trap af en vluchten de kelder in. Bij terugkomst op zolder blijken de balken van het dak doorzeefd met kogels... Het voorval maakt, en hoe kan het ook anders, grote indruk op de jonge Johan. De volgende drie gedichten betreffen herinneringen van Van Bergen aan de oorlog. Het eerste gedicht gaat over het hierboven beschreven voorval. Hij schreef het 44 jaar na dato. Fragmentje voorjaar '44 (1988) spinnijdige spitfires spugen hun kogels door ons huis jij en ik liggen samen bangelijk te bibberen op de spruitende restanten van onze wintervoorraad in het muffe keldertje weet je, vader bij nader inzien een van de mooiste momenten in mijn leven Johan van Bergen als kleuter Collectie Frans van Bergen Omslag van de bundel Froeger leit inne foddesak' Leovac3tA.lt

Historisch Centrum Leeuwarden

Leovardia, 2000-2018 | 2005 | | pagina 14