Dechesne, handelaren en grossiers in hoofddeksels
en kleding
Leova.'c^LA.It
23
Piet Tuik Ze kwamen al sinds de 17e eeuw in het vroege voorjaar vanuit de omgeving van
Mettingen (Duitsland) te voet naar Friesland. Aanvankelijk als hannekemaaier
(boerenarbeider) en later sjouwden de meer ondernemende jongemannen als lap-
kepoepen met hun nering langs de deuren tot in de late herfst. Tenslotte vestigden
katholieke pioniers als Brenninkmeijer, Covers, Drontmann, Kaller, Schweigmann
en Voss zich definitief in Friesland. Langzamerhand integreerden ze in de bestaan
de lokale gemeenschap.
Portretfoto van de familie Dechesne. Tweede van rechts staand is Herman ("Manus")
(geboren in 1890) en bovenin - de vijfde van rechts - Bartholomeus Hermanus (geboren
in 1885) Collectie familie Dechesne
Rond 1900 zaten er meer dan veertig van
dergelijke ondernemersfamilies in het
centrum van Leeuwarden. Ze vormden
lange tijd de katholieke ruggengraat van
het Leeuwarder zakenleven en verdienen
alleen al daarom een blijvende herinne
ring voor hun doorzettingsvermogen.
Minder bekend zijn de wortels van het
vroegere familiebedrijf Dechesne. Deze
handelaars in hoofddeksels woonden oor
spronkelijk ten noorden van Luik en
zwermden vanuit Franeker in de 20e
eeuw uit over heel Nederland. Modehuis
Dechesne is gedurende meer dan 80 jaar
een begrip geweest in het Leeuwarder
stadsleven.
Hier strijkt men hoeden fijn en glad
Clemens Dechesne en zijn vrouw Albertha
Kaller kijken tegenwoordig uit op het Vos-
separkje in Leeuwarden. Nog vaak gaan
hun gedachten terug naar de winkel op de
Nieuwestad en de drukke dagen van wel
eer waarin ze jarenlang een groot gezin
met hun clientèle moesten combineren.
De Friese wortels van de hoofddeksels
van Dechesne liggen in Franeker. In 1825
vestigt Bartolomeus Hubert Dechesne
(1803-1875) zich er als strohoedenfabri
kant. Het zijn de tijden waarin de ambu
lante handel langs de deuren floreert.
'Lapkepoepen' en andere reizende mars
kramers brengen zowel hun producten als
het nieuws bij de mensen aan huis. Ook
de relatief nieuwe strohoed vindt bij de
gegoede burgerij in Friesland gretig
aftrek. In de late herfst reist de onderne
mende jongeman terug naar zijn zuidelij
ke geboorteplaats Boirs, noordelijk van
Luik, en bij het begin van de lente keert
hij in Franeker terug met nieuwe voor
raad. In 1838 huwt de tactische zuiderling
met Maria Sibilla Lichtendahl, dochter
van een Franeker fabrikant in herenvilt-
hoeden. Die prijst zijn hoofddeksels aan
met de curieuze slogan:
'Hier strijkt men hoeden fijn en glad
Te pas voor David en Goliath'
Langzamerhand bouwt de ondernemer
een bloeiend bestaan op in de detailhan
del en stort zich ook met succes op de
engros verkoop (grossierderij). De tweede
generatie Dechesne fabriceert in Frane
ker ook petten, omdat dit hoofddeksel in
Friesland goed aan de man gebracht kan
worden. In de concurrentiestrijd, die
direct na de Eerste Wereldoorlog ontstaat,
zetten de katholieke Dechesnes hun kin
derrijke gezinnen in. Dat werkt kostenbe
sparend, omdat er op die wijze voor het
bereizen van de provinciën, het bezoeken