25 Uitsnede van de plattegrond van Johan Hermanus Knoop uit 1760 met linksonder het Woudboershuis en rechts daarvan - ongeveer in het midden - de Klanderij. Nog ooste lijker, links van de plaats waar de Potmarge in de stadsgracht uitmondt, het paarden- wed met de Posthoorn Ier huis van de hand 'met een groote schuur waarin de clanderie is.' Nóg 'een clanderij met de gereedschappen' in 1758. De aanwezigheid van dergelijke appara tuur in de Schrans, op het gebied van Leeuwarderadeel, waar nauwelijks beper kende bepalingen golden, kan (nog) niet worden aangetoond. Buiten de Wirdumerpoort Tussen de grens met die grietenij en de zuidelijke stadsgracht lag nog in de 18e eeuw een brede, vrijwel onbebouwde land- strook, voornamelijk weidegrond. Het oos telijk deel daarvan, van de Potmarge tot ten zuiden van de Wirdumerpoortsdwin- ger, was eigendom van de stad en van het Sint Anthony Gasthuis: die combinatie maakt waarschijnlijk, dat deze landerijen behoorden tot de bij de Reformatie gecon- fïsceerde geestelijke goederen. Aan de westkant van de Potmarge was in 1623 een 'hinxtewad' gegraven. Een meer dan een eeuw oudere drenkplaats voor paarden bevond zich aan het Zwit- serswaltje; ook buiten de Hoekster- en de Vrouwenpoort waren er dergelijke voor zieningen. De muur van dat paardenwed is in 1754 geheel vernieuwd, half op kos ten van de stad, half op die van de kaste lein van de daarnaast gebouwde, nieuwe herberg de Posthoorn. Als compensatie daarvoor kreeg de eigenaar -tegen be taling van twintig gulden- vergunning tot het tappen van inlandse bieren, zeer ongebruikelijk, omdat het stadsbestuur het aantal bierhuizen aan de grachtswal eerder wilde beperken dan vergroten. 'De royale en neringrijke herberge genaamt Posthoorn', onder meer voorzien van een tiental bedsteden, zomerprieel, kolfbaan, pakhuis, paardenstalling, wagenschuur en schiphuis, wisselde in 1768 voor 4.380 gulden van eigenaar. Er was maar een klein erf, waardoor het noodzakelijk was, weidegrond bij te huren. De Posthoorn zal gefungeerd hebben als pleisterplaats van de paardenposterij; als in de meeste her bergen werden er ook veilingen en bijeen komsten gehouden. De afgevaardigden van de Friese exercitiegenootschappen, die in 1785 te Leeuwarden vergaderden, zijn wel spottend aangeduid als 'de Staten van de Posthoorn', wat er op wijst, dat zij daar (buiten het directe blikveld van de prinsgezinde overheid) tot hun besluiten kwamen. De gasthuisvoogden verpachtten het aangrenzende, ruim een hectare grote ter rein aan een bleker, die er op eigen kosten een woning bouwde. Bij de overdracht van dat huis in 1741 zijn ook de gereedschap pen geïnventariseerd, waaronder circa 2.000 'wepspricken', stokjes met een zij takje, om het te bleken gelegde linnen vast te zetten. Sint Anthoon kreeg, zoals de andere Friese 'publyque corpora' in 1797 last van het provinciaal bestuur om een derde part van zijn bezittingen te ver kopen en om te zetten in landsobligaties. De bleek werd bij strijkgeld verkocht aan de pachters, broers met de typische ble- kersnaam Osinga, voor 2.367,5 gulden in klinkende munt; de totale opbrengst van de verkochte goederen was 102.882 gul den. Het land ten zuiden van de bleekvelden was in 1686 geschikt gemaakt voor de berging van het stadsvuil, dat tot dan toe door de vuilnisvoerder/pachter/aanhande- laar op de Wirdumerpoortsdwinger was gedeponeerd. Aangezien dat vuilnis voor een belangrijk deel bestond uit as, rest- product van turf, de toen algemene brand stof, werd het terrein aangeduid als het stads-asland. Dat er bij het storten onver mijdelijk aswolken zijn ontstaan, en bij stevige wind verspreid over de omgeving, zal geleid hebben tot de naam Assepoes ter sland. Het 17e-eeuwse woord assepoes ter -persoon, die door blazen het haard vuur aanwakkert, menselijke blaasbalg- kreeg eerst algemene bekendheid na ver schijning (1775) van de Nederlandse ver taling van Perraults sprookje Cendrillon. Aan deze stortplaats, waar ook puin, mest en leikaarde (baggerspecie) is opgeslagen, grensden een scheepshellinkje en een dob- fcjFÏïlLV:

Historisch Centrum Leeuwarden

Leovardia, 2000-2018 | 2007 | | pagina 27