Leovar} 21 vrouwen of kinderen. En bij het minste wat hun overkomt, hebben zij den mond vol van hun 'rechten op den weg'.3' Ook de ontmoetingen tussen de TOGI- DO'ers en de plattelandsbevolking verlie pen niet steeds tot vreugde van de betrok ken partijen. De notulen melden daarover onder meer: 'Vaak werden we met groote verwondering aangegaapt door de inboor lingen van die streek (tussen Burgum en Tytsjerk), terwijl de heemhonden wel gek geleken. In négligé stoven sommige lui de deur uit.' (p. 13). Ook dieren moesten aan de fietsers wen nen. Meteen al op de eerste tocht kreeg een TOGIDO-fïetsster een kat onder het wiel en tijdens de derde tocht raakte, naast een 'woest in het rond springende oranjekleurige koe, geleid door een dito landbouwer', ook de 'vroolijke schare' fietsers in 'paniek'. Op een andere tocht werden de jongelui lastig gevallen door 'een onbeschofte boe- renkerel, die zich veldwachter noemde, bijgestaan door een dergelijk individu' (p. 22), terwijl ze een jaar later werden belaagd 'door een man, die op verschrik kelijk wreede manier het gezelschap verjoeg' (p. 61). Langzamerhand ontstond er over en weer gewenning. Daaraan heeft, naast de groei van het aantal fietsclubs, uiter aard ook de sterke toename van het aan tal 'gewone' fietsers vanaf ongeveer 1900 bijgedragen. Volgens Lesisz verdubbelde het aantal fietsen in Nederland 'tussen 1899 en 1903 tot 187.839 stuks' en vanaf het eind van de 19de eeuw kwam er in de vorm van speciale fietspaden ook fysieke ruimte voor de fietsers.4 Daarbij heeft de in 1883 als Nederlandsche Vélocipèdis- ten-Bond opgerichte ANWB een belang rijke rol gespeeld. De aanleg verliep, mede door 'het onbegrip van plaatselijke bestuurders' overigens moeizaam.5 Het algemeen aanwezige verzet tegen de wielrijders kwam, pikant genoeg, niet alleen van plattelanders en onwillige bestuurders. Ook de in deel I al meerma len aangehaalde Jan Cornelis Burkens, hoofdbestuurslid van de ANWB en nota ris te Haarlem, had in 1899, dat wil zeg gen ten tijde van zijn ANWB-secretariaat (van 1891-1901), bedenkingen tegen de toenemende massificatie van het rond 1888-1890 volgens hem nog 'opgewekt wielerleven': 'Het wielrijden was nog niet populair - in de onaangename beteekenis van het woord. Het waren menschen van één beschaving, van eenzelfde maatschap pelijke positie, die reden Toen ter tijde was er nog geen kwes tie van, dat slagersjongens met hunne vette manden, die voorop het rijwiel han gen, ons van de kleine steentjes joegen. De 'sport-figuur': een lummel van 18 jaar, zonder boord of overhemd onder zijn pand jesjas, met een paar roode pantoffels aan de voeten, een deukhoed op het hoofd en een lange meerschuimen sigarenpijp met brandende sigaar in den mond, voorover gebogen in een would-be-racerhouding, was nog onbekend. Dienstboden huurden op Zondagmiddag nog geen rijwiel van hun verval en de demi-mondaines wierpen in de parken onzer groote steden hunne lonken nog niet af van haar fiets En nu (in 1899) naderen wij den glorie tijd van het rijwiel, zijn 'gouden eeuw', de jaren 1895-1896-1897 en 1898. Een ieder, die geen rijwiel had kocht er een, het werd een manie om wiel-te-rijden of zich voor wielerzaken te interesseeren Oud en jong, rijk en arm, alles kocht rijwielen, dure of goedkoope. Bij honderden snorden zij langs de wegen. Elke andere sport werd er door in de schaduw gesteld, lawntennis, cricket, voetbal, roeien, alles leed onder de cyclo- manie.'6 Vrouwen aan het sturen Ik heb er al op gewezen dat het merendeel der TOGIDO-leden uit (jonge) vrouwen bestond. Vrouwelijke leden waren voor sterk met scholen verbonden clubs als TOGIDO waarschijnlijk een heel natuur lijk gegeven. Toch zal de emancipatie van de vrouw met betrekking tot het wielrijden niet al te gemakkelijk zijn verlopen. Steendijk- Kuypers stelt dat het fietsen 'tot 1890 een sportief herenvermaak (bleef).'7 In 1884 schreef mejuffrouw M.F. van Raden uit Den Haag zich in als eerste lid van de Nederlandsche Vélocipèdisten- Bond, twaalf jaar later waren er onder de 11.000 ANWB-leden 992 vrouwen. De eerste damesfietsclub werd op 17 mei 1893 te Den Haag opgericht, onder de 'veelzeggende naam 'Honni soit qui mal y pense'.'8 Ook Burkens getuigt in 1900 van de moeilijke weg die vrouwen in dit opzicht moesten gaan: 'Allengs kwamen er meer wielrijders, ouderen begonnen zich, al waren het ook uitzonderingen, op den wielersport toe te leggen en ook de vrouw, hoewel meestal slechts de bloem in knop, begon onzen sport te steunen.' Hier ook de strijd tegen de bekrompen heid der Nederlanders, die alles ongepast vinden wat ongewoon is - en destijds bestond dit verschijnsel nog in sterker mate dan thans. 'Onze jonge meisjes, zij Ook de dieren moesten aan de fietsers wennen. Meteen al op de eerste tocht TOGIDO-fietsster een kat onder het wiel LOL.*

Historisch Centrum Leeuwarden

Leovardia, 2000-2018 | 2009 | | pagina 23