Werf De Roos en Van der Meijden (I)
17
Frits J. Jansen In de binnensteden en langs de vaarten in en bij Friese steden en dorpen ontwik
kelde zich in de vorige eeuw belangrijke bedrijvigheid die aan veel mensen werk
verschafte. In een nog verder verleden behoorde Fryslan zelfs tot de belangrijkste
industrieprovincies van Nederland.
De ligging aan de Zuiderzee, de aanwezig
heid van veel binnenwater en een relatief
bloeiende agrarische sector leidden tot
grote bedrijvigheid met molens, tichel-
wurken (steenmakerijen) en scheepswer
ven.
Door de bedrijvigheid in de waterrijke
Zuidwesthoek van Fryslan en overige dor
pen en steden ontstonden wijdverbreid
vaartdorpen. De vaart vormde in tegen
stelling tot de weg de centrale as en dat
is nog goed te zien aan de stand van de
huizen, waarvan de voorzijden naar het
water zijn gericht.
Fryslan kende in de negentiende eeuw
nauwelijks verharde wegen. De vaart en
het water waren de enige weg waar rei
zigers en handelswaar langs moesten
om van het ene naar het andere dorp te
komen. Zelfs brieven werden per schip
vervoerd. De steden IJlst en Workum,
maar ook de oudste stadsuitbreidingen
van Leeuwarden, 't Vliet, Schilkampen,
Oldegalileën en omstreken, tonen morfo
logisch een sterke verwantschap met de
vaartdorpen. In deze stadsuitbreidingen
bevonden zich tal van nijverheidsbedrij-
ven waaronder meerdere scheepswerven.
De Houtpölle aan de Oldegalileën
Oldegalileën was tot het eind van de
negentiende eeuw een buurtschap aan de
Dokkumer Ee. De naam is ontleend aan
het voormalig klooster Galilea, dat bui
ten de stad stond aan de Ee. Het werd
bewoond door Franciscanen, die men
Minderbroeders noemt, en is gesticht
in het jaar 1473 door Tzomme Wijaerda
en zijn huisvrouw Ath Bonninga, beiden
van adellijke en achtbare afkomst. In of
omtrent 1498 is het klooster naar bin
nen de stad verplaatst, opdat er zich geen
vijanden in zouden kunnen nestelen. De
latere Galileërkerk op de Tweebaksmarkt
in Leeuwarden is die van het klooster.
In de zeventiende eeuw vestigde zich
langs de noordelijke vaarweg van Leeu
warden industrie. Ten noorden van het
voormalige klooster werd langs het onbe
strate voetpad naar Lekkum in 1622 een
houtmolen gebouwd op een stuk land aan
het einde van de Oldegalileën, dat door de
voogden van een weeshuis werd afgestaan.
Deze plek kreeg al snel de naam Hout
pölle. Deze eerste molen is waarschijnlijk
in 1740 vervangen door een nieuwe hout
zaagmolen, later bekend als De Fisker,
genoemd naar de houtkopers en zaagmo
lenaars Yntje Douwes Visser (1758-1837)
en zijn zoon Dirk (1800-1862). De Fisker
was een stellingmolen, een windmolen die
hoog genoeg is om voldoende wind te kun
nen vangen. Om dan de molen te kunnen
bedienen was er halverwege de hoogte een
stelling die rondom de molen liep. Vanaf
deze stelling bediende de molenaar de
molen om te kruien en het voorleggen van
de zeilen aan de wieken. De achtkantige
kap van deze bovenkruier draaide alleen
met het wiekenkruis in het horizontale
vlak. Beneden beschikte men op deze
manier tevens over een grote ruimte om
met paard en wagen naar binnen te kun
nen rijden. De stellingmolen was gebouwd
van hout en met riet gedekt, terwijl de
zaagschuren met pannen waren gedekt.
Hij werd gebruikt voor het zagen van bal
ken en planken uit boomstammen.
In de Leeuwarder Courant staat op 12
november 1879 dat de gebroeders Romein
Houtzaagmolen De Fisker op de Houtpolle aan de Dokkumer Ee rond 1900