Wim Bloemendaal, van Liwwadden tot
Peazens Moddergat, vice versa (V)
27
Wim Bloemendaal verliet ruim 55 jaar geleden onze stad, maar de oud-Liwwadder
heeft zijn jeugdherinneringen voorgoed opgeslagen in zijn geheugen en doet daar
in Leovardia regelmatig verslag van.
Kleinsteeds antisemitisme
Natuurlijk waren er toen vragen en in
feite heb ik daar nog steeds geen ant
woord op. Waarom pakte een jongen uit
een hogere klas mij mijn tas af, haalde hij
mijn schoolagenda eruit en gooide hij hem
in de hondenstront? Waarom schold een
klasgenoot mij tijdens een partijtje school-
voetbal uit voor rotjood? Waarom vond een
lerares Duits, een vak waarin ik slechte
cijfers haalde en waarvoor mijn vader haar
in een persoonlijk gesprek de oorzaak had
proberen te duiden, het noodzakelijk mij
publiekelijk te schande te maken door te
zeggen dat de moord op mijn opa en oma
niets te maken had met mijn luiheid Duits
te leren? Het zijn slechts drie voorbeelden
van incidenten, die ik me herinner, maar
er waren meer. Sommige ervan vind ik te
moeilijk om nu te noteren, maar ze zijn
wel allemaal terug te brengen tot klein
steeds antisemitisme, waarvan ik gevrij
waard was gebleven als mijn vader niet
teruggekeerd was naar zijn geboortestad,
waar zijn afkomst bekend was. Geboren
in de Jodenbuurt rond Bij de Put, had hij
zich opgewerkt tot rayondirecteur van de
Arbeiderspers. In 1953 kreeg hij een nieu
we baan en verhuisden we naar Den Haag.
De antisemitische pesterijtjes waren ogen
blikkelijk afgelopen. Pas toen ik deel ging
uitmaken van de redactie van de Varagids
keerden ze terug: een chef-redacteur, die
me een interviewafspraak hoorde maken
met een Duits acteur, kon niet nalaten op
te merken dat mijn Duits uitstekend was,
maar dat ik het wel sprak met een Jid
disch accent.
Speelmansstraat 32 beneden
Mijn vader werd in 1902 geboren in wat
de Joodse buurt genoemd kon worden
in Leeuwarden. Hij kon er prachtig over
vertellen, maar als ik hem vroeg sinds
wanneer zijn voorouders in de stad woon
achtig waren, dan bleef hij het antwoord
schuldig. Ik heb het ver na zijn dood uit
gezocht: de eerste voorouder, die zich in
Leeuwarden vestigde, deed dat in 1700.
Afkomstig uit het Oostfriese Dornum,
begon de man een 'zoetwarenhandel',
een snoepwinkel. Maar ik wil het hier
niet over genealogie hebben, ik vind
het eigenlijk een vervelend soort weten
schap als ik er geen gezichten bij zie.
Thuis moet mijn vader het Leeuwarder
dialect gesproken hebben, doorspekt - al
klinkt dat woord in dit verband merk
waardig - met flink wat Jiddisch. Mijn
grootmoeder gebruikte in een brief, die ik
van haar bewaar, in plaats van uitglijden
'schleidern'. Men was arm: de dochters
van de overburen, de Cohens, hadden
geen eigen bed, maar sliepen geschei
den door een plank in de bedstee. Cohen
vertelde over de nachtelijke condities als
volgt: 'Rooske met de plank, Betteke met
de plank'. Cohen poetste schoenen voor
het station.
Als de gewone schooltijd was afge
lopen ging mijn vader naar de Joodse
school. Klaarblijkelijk was dat soms heel
vervelend, want er werden jongens van
de gewone school ingehuurd om veel
lawaai te maken voor de vensters van
de lokalen van de Joodse school, zodat
er van les geven niet veel terecht kwam.
Les vijf is bewaard gebleven. Ik vond
hem in het Gebedenboek der Israëlieten
voor het geheele jaar met nauwkeurige aan
wijzingen der voorschriften bij de gebeden
in de Nederlandsche taal uit 1906. Veel
interessanter is het feit dat mijn vader
het gebedenboek als een soort agenda
heeft gebruikt; zo weet ik dat hij op 8
Juffrouw Hilda de Wijn, lerares Duits, temidden van haar collega's van de ulo-school 4
aan de Wissesdwinger
LcOVflLT^i4)t»k