5
ben gezeten tot er een prachtig schilderij
uit zijn vingers kwam (zie de achterzijde
van deze Leovardia). Het is een winterge-
zicht op beide zijden van de Kelders met
de gracht centraal. Alle daklijsten, gevels
en puien zijn authentiek weergegeven en
aan het eind rijst dan de Bonifatiustoren
plechtig uit de sneeuwsluiers omhoog.
Rechtsonder herken ik de speelgoedwinkel
van Ter Horst met zijn kleurige etalage,
die er in mijn jeugd nog was. Schuin daar
tegenover een verlichte pui met het woord
'Stomerij', dat moet Palthe zijn. Over alles
heen een lichtblauwe vrieshemel en een
voile van gepointilleerde sneeuwvlokjes.
De schilder moet alle tijd hebben gehad.
De winter van 1942 was ontzettend streng.
Het was de winter van Stalingrad. Weken
achtereen vroor het en op 22 januari werd
een zware Elfstedentocht verreden. Het
laagje belegen sneeuw dat er toen lag is
op vele foto's te zien en komt overeen met
dat op het schilderij. Bij de Korfmakers-
pijp gaat een kleine rouwstoet, drie zwar
te koetsjes met zwarte paarden, als een
memento mori. Het is een van de laatste
schilderijen die Rob Röhrkohl in Leeu
warden zou maken en het is magistraal,
geladen met een cynische lichtheid, een
afscheid.
Geen kant meer op
Was het een oefening in onderduiken? Of
had Froukje gezegd: 'Rob, je moet van dat
schip af; je vriest daar nog dood'. Duide
lijk is dat hij zich sinds najaar 1941 ver
dekt heeft opgesteld in de samenleving en
leefde naar de regel, die later veel Neder
landers ook zouden toepassen: vooral niet
opvallen. Zijn ligplaatsen waren achteraf,
op Wylaard bij Boonstra, aan het Noord-
vliet bij Allema en bij Herder op Schil
kampen, in de bayou van Leeuwarden.
Buitenom, via Tijnje en Oude Potmarge,
kon je vandaar tamelijk ongezien naar
Kaastra in Huizum komen. Daar lag hij
de zomers van 1942 en 1943 aangemeerd
naast de boerderij. Tegen Grietje Kaastra
zei hij dat hij 'niet in dienst hoefde'.
Het liefst was hij naar de Aide Feanen
gevaren om in het verste petgat te gaan
liggen, maar op de Fonejacht waren er
altijd ogen. Onderduiken? Daar is sprake
van geweest. Van die paar maanden bij
Froukje wisten ze dat het daar niet zo
geschikt was. En iemand was zo naïef te
denken dat het dan wel bij Tjitske's ouders
kon. Maar als je er echt over nadacht - en
dat hebben ze veel gedaan - wist je dat je
andere mensen dat risico niet kon laten
lopen. Onderduiken kwam neer op deser
tie. Deserteurs in oorlogstijd krijgen de
kogel als ze gepakt worden en vaak ook de
mensen die hen helpen. Het was maar net
hoe de pet van zo'n Feldwebel stond. Het
risico was te groot en hij, Rob Röhrkohl,
tamelijk bekend schilder in Leeuwarden,
hijzelf vormde dat risico.
Ach so, Herr Röhrkohl...
Op de Wirdumerdijk naast sigarenmaga
zijn Bloemhof, waar de vitrine van Rob
Röhrkohl hing, is de passage naar Muur-
tooi, met rechts de deur naar de winkel en
daarnaast die naar de verdieping, waar
na de oorlog dokter Postma zijn magneti
seurspraktijk had en voor de oorlog Lam-
mers, de beruchtste SD'er, zijn talenin
stituut. Lammers en Röhrkohl, die daar
vrijwel wekelijks kwam, moeten elkaar
hebben gekend, althans Lammers moet
hebben geweten wie Rob was. Een van
die paradoxale ontmoetingen in de oorlog:
een foute Nederlander, die jacht maakte
op goede Nederlanders en een goede Duit
ser, die probeerde uit handen te blijven
van de foute Duitsers.
Uit de verklaring van Sjerp Kaastra in
1946: 'Het aanbod van de Duitschers om
bij de P.T.T. als radioluistervink te fun
geren is door R. geweigerd. Nooit heeft
hij iets of iemand verraden'. Een derge
lijk aanbod heeft toch wel een sterke SD-
lucht, zo van: U hoeft niet in de Wehr-
macht, als u... Inderdaad was het de SD,
die formeel was belast met het toezicht op
de uitvoering van de meldingsplicht. Die
liet dan het vuile werk over aan de Feld-
gendarmerie, vaak afgekeurde oostfront-
veteranen, die bloedfanatiek waren, door
mijn moeder aangeduid als 'dy smoarge
keardels mei dat stik blik foar de buk'.
De laatste die hem in Leeuwarden
gezien heeft is Maaike Allema, toen negen
jaar, dochter van Alle Allema, die een
kruidenierswinkel had aan het eind van
het Noordvlietslot bij de Fabrieksbuurt.
Het was daar een zoete inval voor evacués,
'It hüske fan Sytse en Maaike' met zijn vervallen blokschuur aan de Aide Wei onder
Earnewald, olieverf op paneel, 1933. Over dit echtpaar heeft Fenno L. Schoustra
geschreven in zijn boek Rare Snaken