Leovdï^ 26 Ondertekening door Willem van Haren van een extract uit de resolutiën van de Staten-Generaal uit 1740 uiteindelijk maar liefst 10.000 regels dat in 1741 werd gepubliceerd en dat door sommigen (bijvoorbeeld Nicolaas Beets) is geprezen als te behoren tot het belang wekkendste dat in ons land in de 18e eeuw is voortgebracht. Vanaf 1740 woonde hij als lid van de Staten Generaal in Den Haag waar hij Willem IV hielp om erfstadhouder te wor den, hetgeen lukte in 1747, waarna het Hof van Leeuwarden naar Den Haag ver huisde. Van Haren liet zich weinig meer in Friesland zien. Wel stuurde hij regelmatig ambtsberichten naar de Friese Staten. In 1742 schreef hij een belangrijk gedicht, Leonidas, waarin hij de in zijn ogen slappe landgenoten oproept Maria Theresia te helpen in de Oostenrijkse Successieoorlog. Daarvan werden in drie dagen maar liefst 100.000 exemplaren verkocht, al snel werden 20.000 hulp troepen ingezet. Dat gedicht maakte hem beroemd, ook in Oostenrijk, Engeland en in Frankrijk. Zelfs de Franse dichter Voltaire betuigt Van Haren hulde en was opgetogen over 'dien stouten toon'. Wat ik persoonlijk grote klasse vind is het gedicht Woest Batavia waarin Van Haren korte metten maakt met het schandalige optreden bij de moord op duizenden Chinezen in en rond Batavia tijdens een door de Nederlandse gouver neur nadrukkelijk goedgekeurde pogrom in 1740. In een andere publicatie, in De Moanne, zal ik apart ingaan op dit gedicht en de bestuurlijke moed die 'de Friese Multatuli' daarbij heeft opgebracht. Nieuwe tegenslag In 1748 volgde nieuwe tegenslag: naar aanleiding van boetes voor boeren kwam er het pachtersoproer, dat leidde tot de plundering van het huis van zijn bescher meling Paulus Eckringa in het Bildt; zon der eigendomspapieren was Van Haren in een klap een arm man. Weliswaar schoot Willem IV hem ook nu te hulp en stond borg voor ƒ40.000, maar hij moest diverse andere bezittingen verkopen om schulden af te lossen. Hoe dan ook: hij vervreemd de in hoog tempo van Friesland en werd kwartierschout en dijkgraaf in Peelland. Daar kocht hij Huis Henkenshage waar hij verschoond hoopte te blijven van Frie se belagers en schuldeisers. Later werd hij ambassadeur aan het Hof van Prins Karei van Lotharingen, gouverneur van de Oos tenrijkse Nederlanden in Brussel, maar hij was intussen financieel geruïneerd, moest het ene gat steeds met het andere vullen. Zijn weldoener vriend Willem IV overleed tot overmaat van ramp in 1751, gevolgd door de Prinses-weduwe in 1759 waarna hij elke steun van het Hof ver loor. Marianne Charles was in 1758 over leden en in Sint Annaparochie begraven. Overigens ging Willem in Brussel tijdens zijn huwelijk met Marianne al jaren om met een andere vrouw, Anna Catharina Natalis. Deze hartstochtelijk en impulsief levend man nam het dus niet zo nauw met de huwelijkse trouw. Hij hield Hen kenshage aan en bijzonder is dat zowel Wilhelmina uit zijn eerste relatie met maar liefst 8 kinderen daar woonde, waar ook Marianne had gewoond, terwijl daar waarschijnlijk ook Anna Natalis, met wie hij in stilte in Brussel was getrouwd, heeft verbleven. Die gigantische huishou ding moet naast eerdergenoemde claims een forse aanslag op zijn middelen hebben betekend. Alle financiële en huwelijkse problemen en andere tegenslag, zoals een inbraak en brand in zijn Brusselse huis, kwamen samen met een verslechterende gezondheid. Toen schreef hij zijn beroemd geworden gedicht Het Menschelijk Leven (1760) met de bekende regels 'Helaas! Helaas, hoe vlieden onze dagen, hoe spoedt zich ieder uur met onze luister heen, hoe flauwe vreugd, hoe bitt're plagen, hoe min vermaak, hoe veel geween...' De afrekening met het leven in deze ook in het Frans en Latijn vertaalde zwa nenzang verwoordde ongetwijfeld het ongeluksgevoel van Willem. Dat bereikte nog eens een absoluut dieptepunt door de beschuldiging dat zijn broer Onno Zwier, president Raad van State, ontuchtige han delingen zou hebben verricht met twee van zijn dochters. Dat familieschandaal in 1760 leidde tot grote opschudding en ima goschade voor beiden. Du Perron wijdde Het pand Bij de Put 15, hier op een foto uit 1927, behoorde in de 18de eeuw toe aan Willem van Haren er het boek Schandaal in Holland aan. Van Haren had een zwak voor het vrou welijk schoon, maar sommige van zijn nazaten ook voor het mannelijke; een van zijn buitenechtelijke dochters, Henriette Amalia de Nerha, is althans de geliefde geweest van de Franse revolutionair Mirabeau. Uiteindelijk kon de dichter en staats man Willem van Haren met meer dan 150 schuldeisers, die anderhalve ton aan gul dens claimden, zijn leven niet meer aan. Op 4 juli 1768 vroeg hij op Henkenshage zijn hofmeester Sikke Ludinga: 'Geef mij dat poeiertje eens dat daar in de kast leit'. Willem van Haren mengt het met een lepeltje door zijn wijn en zit een uur later dood in zijn stoel. Voor de begrafenis is geen geld, maar op staatskosten wordt het lijk in Brussel plechtig begraven. De lijkschouwer, Jan van Stratum, had op het kasteel overigens anderhalf snoepje geno men. 'Het geleken suikerboontjes waar de suiker af was' verklaarde hij aan de dok ter. Enige tijd later overleed ook hij aan vergiftigingsverschijnselen. Men kan zeg gen: boontje komt om zijn loontje. Maar bij zowel Willem van Haren als diens lijk schouwer stond de tegenslag in hun leven niet in verhouding tot hun ondeugd.

Historisch Centrum Leeuwarden

Leovardia, 2000-2018 | 2011 | | pagina 28