30
De verpleegsters met de jongste patientjes op de kinderafdeling Verpleegsters van de kinderafdeling van het Stadsziekenhuis
van het Stadsziekenhuis in de jaren '20 poseren op het Blokhuisplein rond 1930
een gesprekje. Maar ik kan het echt niet.
En ook nog wel ongedwongen. Zou hij op
de drukkerij werken en zou hij dat stuk
karton omhoog gehouden hebben? Kon
je vanaf de o.k. achter de tralies in grote
letters 'een zoen' lezen. En zo warm hier.
Ik leg nog liever een drenkeling af; mag
hij ook nog eens twee dagen in het water
gedobberd hebben, zoals die laatste.
Scheer ik zelfs nog liever mannen voor
een operatie, met al hun laffe praatjes
over geweren presenteren. Zakken. Zou je
toch even dat ouderwetse scheermes laten
uitschieten. Toch maar niet, dan snijd je
jezelf in de vingers. Bah, kerels met hun
praatjes, grote bordkartonnen zoenen.
Die drenkeling was trouwens ook een
man; stapt willens en wetens in het water
en het zal hem een zorg zijn hoe wij later
weer voor elkaar krijgen dat hij goed oogt
in de kist. Moeilijk hoor met die reusach
tige rubberen handschoenen aan in dat
schemerige lijkenhuisje. Wel lekker koud
daar.
Ze doen ook maar. Reed een vent met
zijn dronken kop iemand dood, had hij
zelf maar een kleinigheid. Ligt hij op
kamer negen: 'Ligt u goed mijnheer? Kus
sen erbij?'
Zo was er die vrouw die ook nog had moe
ten leven, de vriendin van die getrouwde
man. Ze werd zwanger en vertelde het
hem bij het water. Hij gaf haar een duw,
ze verdronk. Later zag ik zuster De Graaf
zitten wachten bij onze portier tot de poort
bij de buren open ging voor het bezoek.
Aardige meid, had zich mooi gemaakt,
zwart mantelpakje. Ze heeft in de gevan
genis gewerkt en werd verliefd op die man,
die zijn lief in het water stootte. Hij was
ondertussen gescheiden, die arts waar
de patiënten zo van hielden. Toen hij vrij
kwam, trouwden ze direct en trakteerde
zij het hele personeel van het ziekenhuis.
Ten slotte
De griep waarde rond; zo ineens had een
kind hoge koorts, dan nog een en nog een
en wij liepen allemaal te hoesten en te
proesten. Ik zat in de nachtdienst en ik
zou vroeger op moeten staan voor de les
verpleegkunde van de directrice. Ik zei
haar dat ik goed wou uitslapen, dat ik me
ziek voelde. 'Als je ziek bent kun je niet
werken', zei ze en zo belandde ik in de
barak voor besmettelijke ziekten, aan de
rand van de stad, waar we met een stuk
of vijf verpleegsters lagen tot we weer
beter waren. We hoorden van een collega,
die daar werkte, dat de directrice gezegd
had, dat we ons veel te snel ziek meldden.
Zelf werkte ze door, ook al voelde ze zich
niet goed, tot ze een complicatie kreeg en
veel langer uit de running was dan een
van ons. Ze maakte onderscheid tussen
vrouwen en vrouwtjes, vrouwtjes waren
kraamvrouwen of prostituees, de ande
ren waren vrouwen. Ze was al oud en we
vroegen ons wel eens af of ze mogelijk een
kleine hersenbloeding had gehad.
Op een dag kwam ze niet op haar werk
en werd ze dood in haar flatje gevonden.
Er was iets mis gegaan met de gaskachel.
Ja, wat was dat geweest, met die gaska
chel? Gissingen, gissingen. Ze was, toen
ze jong was, verloofd geweest met een
dichter die overleden was, zoals zo veel
jonge mensen in het begin van de twin
tigste eeuw bijvoorbeeld aan tuberculose
stierven. Pas na haar dood werden de lief
desgedichten, die hij voor haar geschreven
had, uitgegeven.
Er gebeurde van alles in dat kleine zie
kenhuisje, het was er nooit saai. Als het
stormt denk ik aan de eerste verpleeg
ster, ik liep met haar buiten en er woei
een flinke wind. 'Lekker, storm!' riep ik,
want ik hield en houdt van storm. 'Zuster
De Boer, mijn broer is op zee', zei ze afge
meten.
En sinds die tijd kan ik nooit meer den
ken: 'lekker, storm', zonder aan die zuster
en aan al die mensen op zee te denken.
De gebruikte namen zijn vanwege privacyover-
wegingen gefingeerd, met uitzondering van die
van de directeur van het Diaconessenhuis.
Maaike Heegstra-de Boer overleed in april 2010.
LiCOV<3LP^t4)t,k