cï-let begon op de 0tdekove
10
Ce wudden in 'n auto trokken en doe
binne se zo-had wegreden met die
ouwe meneer en die juffrouw", zei de nog
altijd hevig ontstelde buurvrouw tot de
detective Albertus Snorrepijp, die de onge
wone gebeurtenis in zijn straat wel opge
merkt had en meteen naar buiten was ge
gaan, waarbij hij overigens niet had ver
geten zijn breedgerande gleufhoed op te
zetten. Hij stond tegenover de verbijsterde
vrouwen een massieve manspersoon, in
wiens houding en gelaatsuitdrukking geen
spoor van opwinding was te bespeuren.
Hij was inderdaad kalm, deze beproefde
speurder; als zijn voornaamste principe
gold, dat het onmogelijke op de onmogelijk
ste ogenblikken mogelijk kon worden. Wie
volgens dit beginsel leeft en denkt, is onvat
baar voor bijzondere gemoedsaandoeningen,
men neemt alles voor kennisgeving aan en
gaat over tot de orde van de dag.
De heer Snorrepijp vernam, dat de auto
zwart vankleur en nieuw van model was,
verder kwam hij te weten, dat er drie man
nen in hadden gezeten, twee achterin en één
op de bestuurdersplaats. „Met opa en
Marianne er bij wordt het wel erg vol in de
achterkamer", bedacht Snorrepijp, daarna
tikte hij aan de breedgerande hoed bij wijze
van groet en dankbetuiging aan het adres
der vrouwen. Hij vouwde de handen op de
rug en kuierde als een bezadigde rentenier
de straat uit, in de richting, die ook de ge-
heimzinnige auto had genomen.
Onderwijl bepeinsde hij, dat er helaas zeer
vele zwartglanzende auto's in Leeuwarden
zijn, zodat de opsporing van zijn vrienden
en hun vijanden een moeilijk karwei zou
zijn tenzij het toeval hem te hulp zou
komen.
Zo doelloos als het scheen was de wandeling
van de heer Snorrepijp overigens niet. Hoe
verder hij van huis raakte, des te sneller en
zelfbewuster werd zijn tred. Wie hem aan
vankelijk voor een eerzame rentenier zou
hebben versleten, had naderhand zijn
mening stellig' moeten herzien. In stijgend
tempo liep de detective over de Nieuwestad,
de handen hield hij niet langer op de rug,
maar hij bewoog ze rhythmisch en energiek
als een sportieve wandelaar. Het was druk
kend warm en al had de detective de
schaduwkant gekozen, zijn gezicht raakte
bezweet, zijn boord begon hoe langer hoe
meer te knellenwel moest er een
bijzondere reden voor deze grote haast be
staan.
Hijgend als een dravend nijlpaard bereikte
de corpulente detective het hotel in de bin
nenstad, waar de oude heer Van Huppelen
en zijn kleindochter logeerden.
„Goedenmiddag, goede vriend", zei hij
tegen de hotelbediende achter de toonbank.
Een speurdergeschiedenis, speciaal
voor „De Leeuwarder Gemeenschap"
geschreven door L. J O U W E R T
„vertel mij eens of de heer en mejuffrouw
Van Huppelen op deze zonnige achterna
middag in het hotel zijn".
De man met de gekruiste sleutels op de
jaskraag richtte zijn blik op het sleutelbord.
„Ze zijn niet op hun kamers meneer, want
de sleutels hangen hier".
De detective veinsde enige verwondering, hij
schudde het hoofd, zei: „Ach, ach, dat spijt
me" en wilde teleurgesteld heengaan. De
portier riep hem echter terug en zei: „Mis
schien zijn ze in het restaurant. Ik zal even
voor u kijken, meneer".
De heer Snorrepijp liet zich deze hulpvaar
digheid graag aanleunen, al wist hij bij
voorbaat, dat de moeite vergeefs zou zijn.
„Het zou wel erg vreemd zijn, wanneer deze
Wild-West affaire alleen op touw is gezet
om de grijze Van Huppelen en de lieve
Marianne naar de zachte fauteuiltjes en de
koele drankjes van deze inrichting te bren
gen. dacht hij en hij hoopte, dat hun tegen
woordig verblijf niet al te onaangenaam zou
zijn.
De portier betuigde zijn grote spijt over de
algehele afwezigheid van de gasten, maar de
heer Snorrepijp wist zijn verlies te nemen
en glimlachte vriendelijk. En toen vroeg hij
op de toon, alsof hem dit plotseling te bin
nen schoot:
„Enne.die drie heren, die hier ongeveer
tegelijk met de heer Van Huppelen en juf
frouw Van Huppelen zijn komen logeren.
Zijn die op 't ogenblik binnen?"
Wie de heer Snorrepijp op dit moment met
grote aandacht zou hebben beschouwd, had
iets bijzonders aan hem kunnen merken.
Zijn ogen stonden iets feller dan gewoon en
zijn houding verried gespannen aandacht.
Hij had de breedgerande gleufhoed van het
hoofd getrokken en wiste met de zakdoek
zijn bijna kale bol af. De heer Snorrepijp
had een pijl afgeschoten en nu wachtte hij
met spanning af of hij de roos zou raken.
De portier-schietschijf legde de rechter wijs
vinger naast zijn neus en verzonk in een
kort, maar diep gepeins. Toen sloeg hij de
ogen op en zei aarzelend:
„Wanneer het beslist drie heren moeten zijn,
dan kan ik u niet helpen. We hebben hier
wel vier gasten tegelijk gekregen. Buiten
landers. ik geloof uit Singapore. Ze spre
ken Engels".
„Dat is niet abnormaal voor mensen uit Sin
gapore", verklaarde de heer Snorrepijp
wereldwijs. „Vertelt u me eens of deze vier
heren aanwezig zijn, ik zou graag een kort
zakelijk gesprek met hen hebben".
De portier keek'bedrukt. „Drie van de vier
heren zijn uitgegaan", verklaarde hij.
„Met de zwarte auto?" vroeg de heer Snor
repijp ademloos.
„Met de auto", zei de portier en de detec
tive moest zich beheersen om hem niet een
tientje als fooi in de hand te drukken.
„Hoe lang geleden?"
„Een uur of twee vanmiddag. Maar de vier
de heer is hier gebleven. Hij zit in het res
taurant. Zal ik u even bij hem brengen?"
„Hartelijk dank, maar het is niet nodig",
weerde de heer Snorrepijp af. „Ik vind zelf
mijn koers wel, alleen zou ik wel even de
naam van deze heer willen weten, voor 't
gemak bij de eerste kennismaking".
„Even kijken", zei de portier. Hij bladerde in
de papieren op de lessenaar en mompelde:
„Mister Brown. mister Burns.mister
Tsjin Kjan Wen.o, dat is die Chinees.
mister Alabamaes effe kijke, wie is het
van de vier...-, ja, mister Brown is het.
Kijk meneer hij zit daar alleen aan het
tafeltje, bij het raam. U kunt hem niet mis
sen".
„Mijn dank en waardering zijn groot", ant
woordde de heer Snorrepijp en hij stopte
de portier een zilveren gulden in de hand.
Voor bijzondere gelegenheden van feestelijke
aard had hij altijd een paar van deze fraaie
muntstukken in zijn vestzakje en hij twij
felde niet aan de feestelijkheid van dit
moment.
Intussen dreigde er een kleine moeilijk
heid te ontstaan, toen hij het restaurant be
trad. De vriendelijke en behulpzame por
tier oogde hem namelijk met belangstelling
na, in de verwachting, dat de heer Snorre
pijp regelrecht op mister Brown zou afste
venen. Maar de detective had allerminst de
bedoeling reeds nu een kennismaking te be
werkstelligen.
„Soms moet men de mensen in hun ver
wachtingen teleurstellen", mompelde de
heer Snorrepijp, terwijl hij op gegist bestek
in de richting van de telefooncel koerste. Ilij