cï-let begon op de 0tdekove 10 Ce wudden in 'n auto trokken en doe binne se zo-had wegreden met die ouwe meneer en die juffrouw", zei de nog altijd hevig ontstelde buurvrouw tot de detective Albertus Snorrepijp, die de onge wone gebeurtenis in zijn straat wel opge merkt had en meteen naar buiten was ge gaan, waarbij hij overigens niet had ver geten zijn breedgerande gleufhoed op te zetten. Hij stond tegenover de verbijsterde vrouwen een massieve manspersoon, in wiens houding en gelaatsuitdrukking geen spoor van opwinding was te bespeuren. Hij was inderdaad kalm, deze beproefde speurder; als zijn voornaamste principe gold, dat het onmogelijke op de onmogelijk ste ogenblikken mogelijk kon worden. Wie volgens dit beginsel leeft en denkt, is onvat baar voor bijzondere gemoedsaandoeningen, men neemt alles voor kennisgeving aan en gaat over tot de orde van de dag. De heer Snorrepijp vernam, dat de auto zwart vankleur en nieuw van model was, verder kwam hij te weten, dat er drie man nen in hadden gezeten, twee achterin en één op de bestuurdersplaats. „Met opa en Marianne er bij wordt het wel erg vol in de achterkamer", bedacht Snorrepijp, daarna tikte hij aan de breedgerande hoed bij wijze van groet en dankbetuiging aan het adres der vrouwen. Hij vouwde de handen op de rug en kuierde als een bezadigde rentenier de straat uit, in de richting, die ook de ge- heimzinnige auto had genomen. Onderwijl bepeinsde hij, dat er helaas zeer vele zwartglanzende auto's in Leeuwarden zijn, zodat de opsporing van zijn vrienden en hun vijanden een moeilijk karwei zou zijn tenzij het toeval hem te hulp zou komen. Zo doelloos als het scheen was de wandeling van de heer Snorrepijp overigens niet. Hoe verder hij van huis raakte, des te sneller en zelfbewuster werd zijn tred. Wie hem aan vankelijk voor een eerzame rentenier zou hebben versleten, had naderhand zijn mening stellig' moeten herzien. In stijgend tempo liep de detective over de Nieuwestad, de handen hield hij niet langer op de rug, maar hij bewoog ze rhythmisch en energiek als een sportieve wandelaar. Het was druk kend warm en al had de detective de schaduwkant gekozen, zijn gezicht raakte bezweet, zijn boord begon hoe langer hoe meer te knellenwel moest er een bijzondere reden voor deze grote haast be staan. Hijgend als een dravend nijlpaard bereikte de corpulente detective het hotel in de bin nenstad, waar de oude heer Van Huppelen en zijn kleindochter logeerden. „Goedenmiddag, goede vriend", zei hij tegen de hotelbediende achter de toonbank. Een speurdergeschiedenis, speciaal voor „De Leeuwarder Gemeenschap" geschreven door L. J O U W E R T „vertel mij eens of de heer en mejuffrouw Van Huppelen op deze zonnige achterna middag in het hotel zijn". De man met de gekruiste sleutels op de jaskraag richtte zijn blik op het sleutelbord. „Ze zijn niet op hun kamers meneer, want de sleutels hangen hier". De detective veinsde enige verwondering, hij schudde het hoofd, zei: „Ach, ach, dat spijt me" en wilde teleurgesteld heengaan. De portier riep hem echter terug en zei: „Mis schien zijn ze in het restaurant. Ik zal even voor u kijken, meneer". De heer Snorrepijp liet zich deze hulpvaar digheid graag aanleunen, al wist hij bij voorbaat, dat de moeite vergeefs zou zijn. „Het zou wel erg vreemd zijn, wanneer deze Wild-West affaire alleen op touw is gezet om de grijze Van Huppelen en de lieve Marianne naar de zachte fauteuiltjes en de koele drankjes van deze inrichting te bren gen. dacht hij en hij hoopte, dat hun tegen woordig verblijf niet al te onaangenaam zou zijn. De portier betuigde zijn grote spijt over de algehele afwezigheid van de gasten, maar de heer Snorrepijp wist zijn verlies te nemen en glimlachte vriendelijk. En toen vroeg hij op de toon, alsof hem dit plotseling te bin nen schoot: „Enne.die drie heren, die hier ongeveer tegelijk met de heer Van Huppelen en juf frouw Van Huppelen zijn komen logeren. Zijn die op 't ogenblik binnen?" Wie de heer Snorrepijp op dit moment met grote aandacht zou hebben beschouwd, had iets bijzonders aan hem kunnen merken. Zijn ogen stonden iets feller dan gewoon en zijn houding verried gespannen aandacht. Hij had de breedgerande gleufhoed van het hoofd getrokken en wiste met de zakdoek zijn bijna kale bol af. De heer Snorrepijp had een pijl afgeschoten en nu wachtte hij met spanning af of hij de roos zou raken. De portier-schietschijf legde de rechter wijs vinger naast zijn neus en verzonk in een kort, maar diep gepeins. Toen sloeg hij de ogen op en zei aarzelend: „Wanneer het beslist drie heren moeten zijn, dan kan ik u niet helpen. We hebben hier wel vier gasten tegelijk gekregen. Buiten landers. ik geloof uit Singapore. Ze spre ken Engels". „Dat is niet abnormaal voor mensen uit Sin gapore", verklaarde de heer Snorrepijp wereldwijs. „Vertelt u me eens of deze vier heren aanwezig zijn, ik zou graag een kort zakelijk gesprek met hen hebben". De portier keek'bedrukt. „Drie van de vier heren zijn uitgegaan", verklaarde hij. „Met de zwarte auto?" vroeg de heer Snor repijp ademloos. „Met de auto", zei de portier en de detec tive moest zich beheersen om hem niet een tientje als fooi in de hand te drukken. „Hoe lang geleden?" „Een uur of twee vanmiddag. Maar de vier de heer is hier gebleven. Hij zit in het res taurant. Zal ik u even bij hem brengen?" „Hartelijk dank, maar het is niet nodig", weerde de heer Snorrepijp af. „Ik vind zelf mijn koers wel, alleen zou ik wel even de naam van deze heer willen weten, voor 't gemak bij de eerste kennismaking". „Even kijken", zei de portier. Hij bladerde in de papieren op de lessenaar en mompelde: „Mister Brown. mister Burns.mister Tsjin Kjan Wen.o, dat is die Chinees. mister Alabamaes effe kijke, wie is het van de vier...-, ja, mister Brown is het. Kijk meneer hij zit daar alleen aan het tafeltje, bij het raam. U kunt hem niet mis sen". „Mijn dank en waardering zijn groot", ant woordde de heer Snorrepijp en hij stopte de portier een zilveren gulden in de hand. Voor bijzondere gelegenheden van feestelijke aard had hij altijd een paar van deze fraaie muntstukken in zijn vestzakje en hij twij felde niet aan de feestelijkheid van dit moment. Intussen dreigde er een kleine moeilijk heid te ontstaan, toen hij het restaurant be trad. De vriendelijke en behulpzame por tier oogde hem namelijk met belangstelling na, in de verwachting, dat de heer Snorre pijp regelrecht op mister Brown zou afste venen. Maar de detective had allerminst de bedoeling reeds nu een kennismaking te be werkstelligen. „Soms moet men de mensen in hun ver wachtingen teleurstellen", mompelde de heer Snorrepijp, terwijl hij op gegist bestek in de richting van de telefooncel koerste. Ilij

Historisch Centrum Leeuwarden

Leeuwarder Gemeenschap | 1952 | | pagina 10