cJ-let begon op cie 0ldekove
Ondanks de warmte van de dag was het
koud in de kelder, die de oude Adalbert
van Huppelen en zijn kleindochter Marianne
tot verblijf diende. Het was er niet alleen
koud, maar ook eenzaam. Bovendien rook
het er onfris, er hing een lucht, die veroor
zaakt kon zijn door de opslag van overjarige
aardappelen, geteerd touwwerk en slecht ge
sloten bleekwaterflessen. Een naam voor
een dergelijke atmosfeer bestaat niet, muf is
niet het juiste woord, men kan ook niet van
stank spreken. Maar de onaangenaamheid
er van is onbetwistbaar, vooral voor een
oude man, wiens longen niet helemaal in
orde zijn.
Adalbert van Hppelen kuchte dan ook
voortdurend, tot grote ongerustheid van zijn
kleindochter, die herhaaldelijk vroeg: „Gaat
het goed, opa?" Maar opa zei niet veel, hij
was alleen met zijn gedachten en deze ge
dachten waren niet van de vriendelijkste
aard.
Men zal dit begrijpen, wanneer men heeft
vernomen hoe het de oude Adalbert en
Marianne was vergaan, sinds ze in de straat
van Snorrepijp onverhoeds in een auto
waren gesleurd en ontvoerd. Samengedrukt
op de achterbank, met een grote, stevige
kerel naast zich en twee mannen voorin,
waren ze met ;en o> gverblindende snel
heid door de s< ad gereden, door stille
straten, over pleinen en over drukke wegen.
De wagen had in de scherpe bochten ge
gierd en af en toe hadden de snerpende
remmen een ontijdig einde van de waan
zinnige rit moeten voorkomen.
De slachtoffers van de overval hadden dit
alles met verbijstering ondergaan. De op
winding van het moment was te groot voor
een weloverwogen beoordeling van de si
tuatie. Ze begrepen er niets van en had
den geen tijd iets te begrijpen. En de man
nen zwegen, ze schenen bovendien hun ge
zichten het liefst zo weinig mogelijk te ver
tonen. Het was een onheilspellende rit.
Later was de auto kalmer gaan rijden in
de oude binnenstad. De straten waren nauw
en het kostt'1 blijkbaar enige moeite de weg
te vinden Het was jammer, dat opa en
Marianne slecht bekend waren in Leeu
warden, want anders hadden ze in ieder
geva' de route kunnen volgen. Nu was alles
even mysterieus en toen de auto ten slotte
siopti zagen ze wel, dat ze op een binnen-
p'aais ter< 'dit gekomen waren, maar verder
wisten zc liet waar ze zich bevonden.
Het was ten stil pleintje, omgeven door
blinde muren van hoogbejaarde huizen. Er
lag wat rommel: oude latten en planken,
die van afbraak afkomstig konden zijn, ver
der stond er een aftandse kinderwagen met
drie wielen en het wrak van een antieke
auto voltooide het stilleven, dat geen schil
dersoog zou bekoren.
De mannen waren snel uit de auto gespron-
Een speurdergeschiedenis, speciaal
voor „De Leeuwarder Gemeenschap"
geschreven door L. J O U \V E R T
gen en ze beduidden de oude tan Huppelen
en zijn kleindochter hetzelfde te doen. Een
van de stoere knapen, wier woorden nog
altijd duur waren, tastte bij dit ceremonieel
diep in zijn broekzak en toverde een kinder
achtig klein pistool te voorschijn. Opa en
Marianne hadden niet veel verstand van
dergelijke dingen, maar ze namen onvoor
waardelijk aan, dat ook dit kleinood levens
gevaarlijke kogeltjes kon uitstoten. Daarom
liepen ze gedwee als lammeren met de man
nen mee, die koers zetten naar een laag
deurtje in een der muren.
Achter dit deurtje was het donker.
Marianne, die voorop liep, zag op het laat
ste ogenblik de trap, die naar beneden
voerde. Ze was bijna omlaag geduikeld en
behoedde haar grootvader voor hetzelfde lot
door hem snel te waarschuwen.
Zo stommelden ze het trapje af en kwamen
in de kille kelder. De mannen waren bij
bood. De vloer was vuil en het meubilair
bestond uit drie lege sinaasappelkratten. Op
een daarvan lag een groot wittebrood met
een half pakje margarine. En daarnaast
stond een kruik met water. Him verzorgers
hadden dus toch voor het allernoodzake
lijkste gezorgd en dit was een onheilspel
lend teken, dat hun verblijf in dit hol wel
eens lang zou kunnen duren.
Opa en Marianne bereidden zich op dit
langdurige verblijf voor, door zich hot
weinige comfort ten nutte te maken. Ze
zonken neer op de sinaasappelkisten en
staarden zwijgend naar de schaarse lichtplek
ken, veroorzaakt door de warme zomerzon
Ze zeiden weinig; Van Huppelen knarste
evenwel af en toe zo wezenlijk met z'n tan
den, dat het klonk alsof er een zak met
glazen kralen over de vloer werd uitgestort.
En Marianne zuchtte.
Dit ongenoeglijk samenzijn duurde drie
kwartier, wellicht een uur en toen hoorden
de slachtoffers voetstappen op het binnen-
pleintje. Marianne veerde op, in de stille
en vage hoop, dat er een reddingsploeg
kwam opdagen. Ze strompelde in het half
duister naar het trapje en probeerde ondei
de ruimte tussen drempel en deur naar
de deur blijven staan en sloten deze aan
de buitenkant, toen de buit binnen was.
Hun taak was blijkbaar volbracht. Opa en
Marianne hoorden de portieren van de auto
dichtklappen en de wagen wegrijden. Ze
waren alleen.
Langzaam wenden hun ogen aan het
schemerdonker. Er kwam wat licht onder
een brede spleet boven de drempel van
daan en er was een klein ruitje, waarvan
het glas grote hoeveelheden vuil droeg. De
kelder was vrij groot en had een gemetselde
zoldering, die vochtig aanvoelde.
Wie wel eens heeft gelezen hoe men in
vroegere eeuwen misdadigers in kerkerge
wei ven opsloot, kan zich de- situatie vrij
goed voorstellen. Voor alle anderen zij ver
meld, dat dit verblijf zéér weinig comfort
buiten te kijken. Op dat moment klonk het
geknars van het slot, de deur zwaaide open
en. dezelfde drie kerels, die in de auto
hadden gezeten, verschenen in de opening.
De man met het kinderachtige pistooltje
was de voorste.
Een ogenblik overwoog Marianne of ze met
een verrassende vlucht iets kon bereiken,
maar voordat ze een poging in deze richting
had kunnen ondernemen, vulden dc man
nen de deuropening zo volkomen, dat er
geen kiei+je overbleef. „Terug", comman
deerde de onedele heer met het pistooltje
en Marianne struikelde over haar eigen
benen bij de snelle afdaling van het trapje.
De drie bondgenoten in het kwade volgden
haar op de voet. Ze sloten de deur aan
de binnenkant en klommen het trapje af.