Dan is t mijn stad niet meer
Overbodig en nutteloos
Eer 't kalf verdronken is
13
moederen ook al nu en dan bezig hield.
De Voorstreek! Toen hield ze nog op bij
Wortelhaven en Koningstraat; verderop
heette het Koornmarkt en Over de Koorn-
markt, vergeten namen nu.
Toen was de oude, hoge Amelandspijp er
nog, met de Meelbrug ('t Trapkebrugje
noemen wij het) en was de Tuinen Z.Z.
nog „kleine Tünen" in de volksmond. Ge
bruikte ooit iemand de officiële naam „Han
delskade", zoals het straatnaambordje ver
meldde?
Toen was het St. Jozeph-pension nog het
St. Bonifatius Hospitaal en ging de R.K.
Kerk nog schuil achter het later wegge
broken pand, waar de vishandel van Nijboer
in gevestigd was.
Toen was de boek aan de Noordcrwcg nog
niet ingenomen door de Leeuwarder
Courant, maar was daar de bakkerij van
De Vries. En toen telde de Voorstreek
naast „Stad Dokkum" nog twee café's, die-
van Koopal en van Gramsma.
Maar bovenal, toen was er vertier en be
weging niet alleen langs, maar ook óp het
water van de Voorstreek. En de gracht gaf
een bedrijvigheid te zien van je welste, niet
alleen op Vrijdag, al was dan op marktdag
de drukte eens zo groot.
Voor de slagerij van Van der Weide op
de hoek van de Amelandstraat, dus gevlijd
tegen de Amelandspijp, had het aardappel
schip van koopman Kamminga uit Stiens
zijn vaste ligplaats. Vlakbij op de wal stond
dan tegen de hoge telefoonpaal diens
„stoomfiets", waarmee de tochten Stiens—
Leeuwarden vice versa gemaakt werden.
Tegen het brugje bij de Noorderweg lag
het matten- en appelschip van Bourna en
langs die vaste „bewoners" van de Voor
streek-gracht voeren rusteloos de pramen
en snikken en welke andere scheepsmodel
len dan ook, die in zo grote mate bij
droegen tot verlevendiging van dat stukje
stadsbeeld.
Wij als jongens volgden steeds weer met
gespannen aandacht hoe de meel- en turf-
sjouwers hun waar uit de diepe praam naar
boven brachten om bakker Van den Berg
zijn onmisbare waren te bezorgen. En het
eveneens uit een praam omhoog halen van
vaten stroop, dat de sensatie kon opleveren,
dat er eens een vat uit de touwen los
schoot, was een schouwspel, waarvoor we
desnoods de boterham lieten staan.
En 's winters, als het ijs de schepen de
doortocht belette? Dan was de bevroren
gracht van de Voorstreek het domein van
ons kinderen, waar we onder het waak
zaam oog van vader of moeder de edele
schaatssport onder de knie trachtten te
krijgen. En bij aanhoudende vorst organi
seerde een aantal voortvarende bewoners
een hardrijderij voor kinderen, waarbij alles
„net echt" was. Muziek op de wal van „De
Patijntjes", die naast bet Frys-k Folksliet
ook bet Duitse volkslied speelden, als een
hoffelijk gebaar tegenover de zusters van
het St. Bonifatius Hospitaal. Met vlaggen
langs de kant, met keurmeesters, die hoge
hoeden met de Leeuwarder kleuren droe
gen, met een frascati in café Neuf!
Nu zijn er geen schepen meer, nu zijn er
geen ijsfestijnen meer. Het verkeer op de
wal is steeds meer toegenomen, het water
is dood en doods. Overbodig geworden,
alleen de onaangename reuk, die wij graag
op de hoop toenamen, is gebleven.
De Voorstreek dempen? Welja, waarom
eigenlijk niet? De fleur is er af, de voor
delen zijn verdwenen, de nadelen gebleven
en toegenomen.
De geveltjes en de bomen, die bij het water
hoorden, zijn zo goed als weg. Het is jam
mer, maar gedane zaken nemen geen keer.
De gracht heeft zichzelf overleefd en kan
gevoegelijk verdwijnen. Niets is er nu een
maal blijvend hier op aarde. Elke tijd heeft
zijn eigen dingen, die bij hem horen. Maar
we moeten er op tijd van af kunnen zien.
omdat we uiteindelijk van een stadsdeel
geen museum kunnen maken. Der Mohr hat
seine Schuldigheit getan
Een anonieme lezer schreef dit gedicht op Oudejaarsavond „onder de klokslag van
de Oldehove". Een welgekozen moment voor het vormen van een bezonnen oordeel!
Zo geeft de Leeuwarder Gemeenschap dan het woord,
Aan een ieder zoals dat behoort;
Om zijn mening uit te spreken over onze binnengrachten,
En natuurlijk verschillen hierover onze gedachten;
Er zijn vreemdelingen die vol bewondering er naar staren,
liet misschien betreuren dat er geen beurtschepen meer varen;
Want 't gaf zo'n tekening en drukte op de smalle wallen,
En voor 't vervoer kwamen er paarden van de stallen;
Dat karakteristieke van onze oude binnenstad,
Bewaken ze nog altijd als een ouderwetse schat;
Ze willen het bewaren voor het verre nageslacht,
Maar vergeten vaak dat 't volk er niet naar smacht;
Geen stank uit kolk of beerput die niet eens bestaat,
En waar je steeds op uiterst smalle stoepen gaat;
En bij 't passeren van de stadsbus saamgeperste mensengroepen,
Die in hun angst om bredere trottoirs en dempen van het kolkje roepen;
Maar wat leeft er in diegene die hier geboren is,
Die oog heeft voor zijn mooie stad en haar geschiedenis;
Is het wel denkbaar dat hij ooit zijn gracht zal kunnen missen,
Met angst voor heimwee roept hij „Laat men zich toch niet vergissen
ADVIES:
Brengt, Vroede Vaderen van onze goede stad,
In deze waterpoel een goede riolering aan,
Waardoor dit fraaie stadsschoon nog jaren blijft bestaan.
Neemt dus een kloek en wijs besluit,
Zuigt eerst afdoende er „de lucht" eens uit;
De ramen gaan dan niet altijd neer,
Geen gracht", dan is 't mijn stad niet meer.
De beer Rijpkema, Voorstreek 19, is vóór
demping. Hier is een gedeelte van zijn
brief:
Het spreekt vanzelf dat eenmaal het open
riool, dat Voorstreek heet, zal verdwijnen.
Immers de evolutie gaat voort en de eeuw
van snelheid staat niet toe, dat een der
gelijke, overbodige en nutteloze gracht
blijft bestaan. Immers, de vrachtboten varen
niet meer door de binnenstad. Een enkele
praam gaat er nog door, wanneer puin van
een verbouwing moet worden afgevoerd.
Voor de bewoners is het zomers een ondra
gelijke lucht en is het hen onmogelijk de
ramen te openen. In de gracht hebben ze
een onvergetelijk gezicht op blubberpanne-
koeken en waterratten, die tezamen met de
enige afwatering der huizen, een vloeistof
vormen die wisselt van kleur. Deze kleur
is belangrijk omdat men hieruit het weer
kan voorspellen, gezien het blauwgrijs de
zekerheid geeft dat er regen op til is. Is
het vaalgroen, dan zal de zon schijnen
In de Doelen logeren Amerikanen, die een
foto nemen van het schilderachtig geheel.
In hun glimlach zie je verwondering. In
Amerika zou een dergelijke toestand onbe
staanbaar zijn. Een parkeerterrein in de
buurt is er nietAls je met hen praat
vertellen ze over de Fourtyseventeenstreet
in New York waar twee straten bovenclkaar
kruisen.... Het is blijkbaar ons sentiment
dat dc vooruitgang belemmert en onze ge
dachten als een gouden onbreekbare draad
koppelt aan oorijzers en zeventieneeuwse
cultuur, waaraan we ons vastklemmen bij
het zien van deze tastbare herinnering aan
deze vergane tijd. Slechts een enkeling ont
waakt uit die roes wanneer het noodlot een
onvrijwillig bad in het vieze water in petto
beeft. In de vieze blubber op bedorven
kleren, spookt de bacil van de ziekte van
Weil.
De beer B. Ekhardt, Slotmakersstraat 2:
Uw vraag, wat we met de grachten op de
Voorstreek zullen doen, beantwoord ik met:
„dempen natuurlijk". En dan niet tot aan
de Wortelhaven, maar ook verder en als er
geld genoeg in 't laadje is, dan al die
grachten weg, dat is de beste methode.
Met het tegenwoordige zware verkeer,
vrachtauto's met aanhanger en de bussen
heeft die smalle straat zoveel te lijden, dat
zelfs de huizen gaan verzakken. Zie de
Tuinen. Het stedenschoon moet er aan ge
loven, we leven nu in een heel andere tijd
als voor honderd jaar. Staat er soms een
grote vrachtwagen voor een pand aan de
Voorstreek en er moet een stadsbus langs,
dan houdt men zijn hart vast als men ziet
boe deze op het kantje van de wal rijdt.
En wat die romantische grachten betreft,
ik betwijfel of de vreemdeling die wel zq
mooi vindt; zo er geen hele bcdinhoud of
vieze dozen, papieren en schillen op