De barse man en «Ie bronzen juffrouw 1 1 „Deze kamer komt op negentig gulden per maand, met pension, maar de was en de kolen moet u zelf betalen", zei de kost- juffrouw, nadat ze met mij de kale trap had bestegen en de deur van het vertrek wijd had geopend, alsof deze eerste aanblik de verrassing van mijn leven zou zijn. Ik stapte langs haar schrale gestalte naar binnen en bekeek de gemeubileerde zit-slaapkamer waarvan ik het bestaan uit een kleine adver tentie in de krant had vernomen. Mijn eerste zakelijke indruk was, dat de hospita zich in de krant niet aan valse voorspiege lingen te buiten had gegaan; er waren stoelen om op te zitten, onder een verscho ten kleed ging een soort divanbed schuil en voor de rest was er een overvloed van voorwerpen om het gebruik van het woord „gemeubileerd" te rechtvaardigen. De meubilering was inderdaad overvloedig en zo gevarieerd van stijl, dat de kamer een beknopte tentoonstelling van vijftig jaar sierkunst in het binnenhuis mocht heten. Kr was een vrij moderne fauteuil aanwezig, die mij direct bekoorde, al ontbrak de glans van het nieuwe. Verder stonden er, bij de ronde tafel, die bedekt werd door een groen kleedje, vier kaarsrechte stoelen, met beklade zittingen en rugleuningen. De poten waren met spiraalvormig draaiwerk versierd en bogen aan de onderkant iets naar buiten. Bovenop de rugleuning zat een ingewikkeld versiersel met knoppen en krullen en al was het hout hier en daar wat beschadigd, deze meubelstukken hadden de voorname waardigheid behouden, die hun verblijf in een ouderwetse salon eens had den gerechtvaardigd. Nu waren ze aan lager wal geraakt en gede porteerd naar een pensionkamer, maar ze bleven hooghartig hun stand ophouden, met' bet fanatisme van verarmde aristocraten, die nimmer zullen nalaten de vouw in hun ge rafelde pantalons te persen. Het waren zielige stoelen, ze hadden hun tijd over leefd, maar konden dit niet helpen. En op grond daarvan mochten ze aanspraak maken op het medelijdende soort vriende lijkheid, dat met sympathie niets te maken heeft. Dan stond er op de schoorsteenmantel een pendule, waar men niet gemakkelijk op uit gekeken raakte. Het kleine ronde klokje werd omarmd door een bronzen juffrouw met een sierlijk geplooid gewaad, die ver heerlijkt glimlachte tegen ieder, die haar inrichting raadpleegde om de tijd te ver nemen. De klok stond op kwart voor tien terwijl het nu even over drieën was. Hier klopte iets niet; mogelijkerwijs had de kamer lang leeg gestaan en de klok bij gevolg lang stil gestaan, maar het kon ook heel goed zijn, dat liet uurwerk versleten Een kort verhaal door W. van Staphors! en stuk was. In dat geval zou ik bevrijd zijn van het naargeestige tikken, dat derge lijke uurwerken als tijdverdrijf plegen te beoefenen. De klok was lelijk, maar herin nerde door de aanwezigheid van de bronzen juffer aan lieflijker dingen, dan een recht- toe-rechtaan pendule ooit zou kunnen. En daarom was ik bereid haar als een goede vriendin te aanvaarden, al kon ik haar smaak niet bewonderen en de reden van haar glimlach niet bevroeden. Toen bleef alleen nog een groot mans portret in een ovale passe-partout en een zwarte lijst als punt van nadere overweging over. Het was een foto van een man in de kracht van zijn jaren, die een fiere snor od de bovenlip d'oeg en een wils krachtige blik had. Het was een oude en ouderwetse foto dat zag men aan de hoge boord, de snor, maar vooral aan de pose. Tegen woordig gaan de mensen zo-maar als onopvallende individuen op het plaatje, maar vroeger nam men bij dergelijke ge legenheden een houding aan als die van een veldheer met een pas gewonnen veld slag in de binnenzak. Het portret van deze heer fascineerde mij, hij keek me met een verwijtende blik aan. alsof hij mijn goede recht om hier binnen te treden wilde betwisten. Ik deed een paar stappen terzijde en keek tersluiks nog eens naar de foto. De ogen schenen me echter gevolgd te hebben, want weer trof me deze barse, onaangename oogopslag. Wie was deze heer? Het merkwaardige was dat ik door dit portret al het andere in de kamer vergeten was. De ronde tafel, de vreemde stoelen, de juffrouw met het klokje en zelfs die gekke gipsen honden. Deze op een oude foto afgebeelde man over heerste alles; de hospita, die achter me stond, moest me met een bescheiden kuchje tot de werkelijkheid terugroepen. O. ja, ik was hier gekomen om een kamer te huren of niet tc huren. Ik keek nog eens in het rond. Het was een vreemde, ietwat mysterieuze kamer, het was een lelijke kamer bovendien. Maar ik had noch de lust noch de tijd om verder te zoeken. En daarom zei ik haastig, om mezelf de gele genheid tct nader wikken en wegen te ontnemen: „Ik neem hem en ik kom van avond nog hier." „Uitstekend, meneer", zei de hospita, ter wijl ze voor me uit de kamer uitslofte. „Dan zal ik u beneden meteen een huissleutel geven." De ouderwetse pendule was inderdaad niet meer in beweging te brengen; de jaren hadden de raderen niet alleen doen wen telen, maar er ook aan geknaagd. De bronzen juffrouw lachte nog steeds opge wekt, maar haar schijnbare jeugd was een volkomen tegenstelling met de armzalige nutteloosheid van haar bedrijf. Ik was voor de tijdaanwijzing op mijn polshorloge aan gewezen, dat negen uur wees. Het was mijn eerste avond in het nieuwe pension, waar hqt stil was, drukkend stil. Mijn hospita bad om half negen het plichtmatige kopje thee gebracht en me, voor het gemak, een voorbarig welterusten toegewenst. Ik kon hieruit afleiden, dat dit de laatste attractie was, die voor deze avond op het programma stond. Toen haar voetstappen op de kale trap hadden weerklonken, waren alle voor mij waarneembare geluiden uit het huis verdwenen. Ik voelde me eenzaam en be gon, om bezigheid te vinden, een kist met boeken uit te pakken. En heel de avond keek de man met de snor me aan. Ik probeerde het portret te vergeten, ik probeerde zijn blik te ontwij ken, maar het lukte niet. Wanneer ik me over de kist had gebogen en me. met een paar boeken in de hand oprichtte, dan ont moetten onze blikken elkaar. En toen ik later in de enige bruikbare stoel zat, leidde hii mijn aandacht van het boek af. Deze man, wiens vergeelde portret aan de wand hing, boeide en irriteerde me door de my sterieuze heerszucht, die uit de trekken van zijn gezicht sprak. De beklemm ag week pas, toen ik naar bed was gegaan en het licht had uitgetrokken met het koordie, dat aan de zolder-schakelaar hing de enige moderniteit in de kamer, afgezien van de vaste wastafel achter een gordijntje van gebloemde stof. Midden in de nacht schrok ik wakker zonder dat ik direct wist, wat de oorzaak daarvan kon zijn geweest. Want ik hoorde niets; nergens in het hele huis was geluid te bespeuren. Zeker gedroomd, dacht ik en ik draaide me gerustgesteld en half doezelend om. Met half gesloten ogen keek ik de kamer rond, de kamer, die donker was op die ene vage lichtvlek na. Hot was een zacht schijnsel, dat mijn ogen, die zwaar van de slaap waren, eerst nauwelijks trof, maar langzaam krachtiger ging stralen. Ik voelde een vreemde spanning in me opkomen, mijn ogen bleven strak op het licht gevestigd. Ik begon te beven en mijn hand klemde zich krampachtig om de me talen stang van het divanbed. Maar wat de reden van mijn angst was, wist ik nog niet; mijn geest verkeerde in de toestand, die tussen waken en dromen ligt. En toen kwam er plotseling tekening in de lichtvlek, die eerst wazig-egaal was ge weest. Ik zag donkere vlekken ontstaan en deze vlekken gingen hun plaats innemen, alsof ze langzaam werden verschoven door een onzichtbare hand. 'I wee vlak naast elkaar en daaronder een brede streep.

Historisch Centrum Leeuwarden

Leeuwarder Gemeenschap | 1953 | | pagina 11