De verdwenen molen „De Arend
aan de Wester plantage en enkele bij
zonderheden over de omgeving daarvan
DAAR BIJ DIE MOLEN
8
Toen verdwenen ze snel achter de bosjes
om het resultaat van hun plagerij gade te
slaan. En jawel, het duurde niet lang of
men zag de eigenaar boven om de molen
heen draven, luidkeels om hulp roepend.
Gelukkig kwam deze hulp spoedig opdagen.
In de herfst lagen er hele stapels bladeren,
1 waar de jeugd zich onder verstopte. Wan
neer er wandelaars kwamen, dan sprongen
ze onder de bladeren vandaan om de voor
bijgangers aan het schrikken te maken.
Dit was een herfstvermaak; in de winter,
bij sneeuw en ijs, kon de jeugd sleedjes
huren voor één cent per uur bij Brinksma
in de Hani ast eeg, die daar een soort tim-
merwinkel had. Zijn vrouw hielp de ver
diensten bevorderen met gladmangelcn.
De kinderen gingen dan met de sleedjes van
de hoge berg glijden en kwamen soms aan
de overkant terecht, bij de broodfabriek
van Dalenoord en Co. Die sledevaart
was een groot vermaak, al sloeg er wel een
sleedje met toerist en al over de kop. Er
ging ook wel eens een sleedje stuk en dat
werd dan weer door Brinksma gerepareerd.
ft/lijn vriend vond bij de schoonmaak een
oud potloodschetsje van de molen „De
Arend" aan de Westerplantage. Als jonge
tje had hij die tekening gekregen; van wie
wist hij niet meer. Nu ging het er mij om of
dit een originele schets of een afbeelding
naar een bestaande voorstelling was. Ik liet
iemand de tekening zien en die zei, dat de
tekening niet op werkelijkheid maar op
fantasie berustte.
Daarna toog ik naar het gemeente-archief
in het Stadhuis en daar had men een foto
van hetzelfde vroegere stadsbeeld. Het
schetsje was waarschijnlijk naar deze foto
gemaakt, want het vertoonde maar enkele
afwijkingen van het origineel.
Het moet bepaald een mooi gezicht zijn
geweest, die molen daar op een hoogte bij
de Vrouwenpoortsbrug en op de achter
grond onze oude Oldehove, die zwijgend
op alles toezag, al liet hij af en toe een dof
gebrom horen.
Eigenaar van de molen was toen de heer
Wijga, die in het huisje bij het café in de
Westerplantage woonde. Dat is er dus nog;
later verhuisde de heer Wijga naar het
Schavernek.
Op de molen werkten twee knechten. Han
nes en Jochern. De laatste was later op
Zondagmiddagen werkzaam als oppasser in
de speeltuin van de Kleine Bontekoe;
menigeen zal hem nog wel hebben gekend.
De molen werd afgebroken in 1902.
/an die oude molen zullen oude mensen,
die daar als kind hebben gespeeld, nog
veel kunnen vertellen. Daar is wat geravot
door de kleine kinderen en ook door de gro
teren, die er wel eens baldadige streken uit
haalden. Er werden complete oorlogen op
touw gezet en men zag de jongens dan om
de molen rennen met stokken, geweren en
pistooltjes. Het gepaf was niet van de lucht,
vanwege de „donderpoeiers," die de knapen
in him oorlogstuig gebruikten. Mogelijk is
hier de strijd in Lombok wel in scène ge
zet en werd de Radjah gevangen genomen.
Oij deze Brinksma was van alles te krijgen;
men haalde daar ook voor een halve
stuiver baggelaar of lange turf en dan had
men vijf of zes stuks.
Bij de broodfabriek van Dalenoord heb ik
menigmaal voor een kwartje „met of zon
der" (krenten) gehaald. Men had toen voor
een kwartje meer brood dan tegenwoordig
en dan kreeg men bovendien vaak een stuk
„nors" of „korstekoek" cadeau, 's Morgens
stonden daar de paard- en wagentjes klaar
om de productie van de nacht de provincie
in te brengen.
Er was in de buurt van de molen nog meer
handelsbedrijvigheid. Er woonde een
zekere Apeldoorn, die met sinaasappelen
liep en ook met Lemster bokking: 28 stuks
voor een dubbeltje
Jeidelsje een andere naam wist men voor
die man niet woonde achter de Harmonie
en bij hem kocht men haring voor één cent.
Eens toen de molen al door het personeel
was verlaten, kwam de eigenaar nog even
terug om iets te halen of een karweitje te
verrichten. Hij ging de molen binnen en
was blijkbaar van plan deze direct weer te
verlaten, want hij liet de sleutel aan de bui
tenkant in de deur zitten. Enige jongens
zagen dit en liet was met recht koren op
hun molen. Ze draaiden de «leur in het slot
en lieten de baas rustig bij de ratten in de
molen. De jongens waren echter zo vrien
delijk om de sleutel niet uit de deur te
halen.
Ondanks de lage prijzen heerste er in de
winter onder de arme mensen vaak een
nijpend gebrek aan brandstof. Dan gingen
de jongens er op uit om aan de Wester
plantage takken van de bomen te roven. Ze
wierpen een slinger om de hoge, dikke
takken en trokken deze zo van de bomen.
Eens trok een jongen aan een zware tak,
die met een knal als een kanonschot afbrak.
De takkendief ging van de schrik op de loop
maar toen hij weer wat bij z'n positieven
was gekomen, haalde hij de tak toch maar
op.