Nu heeft elk ziek-zijn zijn phasen en niet
elke patiënt verkeert in het bovengeschetste
stadium. Waar blijft, dat het ziek-zijn ons
steeds dwingt tot een andere instelling op
de dingen. Let b.v. nog es even op mijn
heer Dinges, die juist bezig is zich te mel
den aan de portiersloge van het ziekenhuis
op de Noordersingel. Hij had best met zijn
kleine koffertje (inhoud: pyjama, tanden
borstel, boek, rol pepermunt, enz.) naar het
D.H. kunnen lopen; hij had ook eenvoudig
de stadsbus kunnen nemen: hij moet im
mers alleen maar aan een breuk geope
reerd worden, waar hij al zo lang mee
rondtippelt. Doch en daar is al dat
andere hij neemt toch maar een taxi.
Even zit mijnheer Dinges met ietwat
vreemde gevoelens in de wachtkamer en
een ogenblik later wandelt hij gedwee
achter een kwiek zustertje aan, lange gan
gen door, trappen op totdat hij een zaal
binnentreedt, waar 10, 12 patiënten de
nieuwkomer begroeten en nieuwsgierig
opnemen. En dan is het begonnen: mijn
heer Dinges voelt zich maar een klein en
afhankelijk mannetje: hij heeft niets te ver
tellen: de dokters en de zusters hebben het
te zeggen: hij mag zijn bed niet uit zonder
hun toestemming: hij mag eten, wat zij
voorschrijven of soms mag hij helemaal
niet eten: om negen uur draaien ze de
lichten op het nachtpitje, enz. Mijnheer
Dinges, nog eens, voelt zich klein en af
hankelijk. En de directeur van de fabriek,
waar hij werkt, zou op zijn eerste klas
kamer als patiënt zich precies zó voelen.
Mijnheer Dinges knijpt 'm ook een beetje
voor de operatie. En gelijk heeft-ie! Ze
zeggen dan wel: „het is niks, het is maar
een breuk". Inderdaad, je moet de dingen
niet belangrijker maken dan ze zijn. Toen
mijnheer Dinges onlangs thuiskwam met
twee inplaats van drie knoopjes beneden
aan zijn rechtermouw, zei hij: „vrouw,
zet me dat knoopje er eens aan". Welnu,
voor de chirurg is zo'n breukoperatie geen
cent gewichtiger dan het knoopjes-aan
zetten van een nette huismoeder. Dat is
voor hem om zo te zeggen „werk-aan-de-
lopende-band". Mijnheer Dinges hoort deze
geruststellende beschouwingen. Maar hij
is leep genoeg om stilletjes te denken: „ja
een breukoperatie betekent voor de dokter
niet veel, behalvewanneer het zijn
eigen breuk betreft!" Mijnheer Dinges
heeft gelijk.
Ziek-zijn, uitgerangeerd zijn uit liet ge
wone leven, is voor elk mens een bijzon
dere tijd. Een tijd, waarin hij dieper dan
ooit beseft, dat hij zijn leven en toekomst
niet in eigen hand heeft, dat het mens-zijn
risico en afhankelijkheid betekent. Voor
menigeen wordt het ziek-zijn een gelegen
heid voor diepere Ix'zinning op het leven
met zijn talloze vragen. Niet zelden wor
den dan ook religieuze gevoelens wakker,
die in de ziel sluimerden of door de drukte
van het gewone leven verdrongen waren.
Ik noemde het een her-ontdekking, dat
men de patiënt als mens in zijn eenheid
van ziel èn lichaam eerbiedigen moet. Dit
is n.l. een oude waarheid, die ge b.v. in de
bijbel telkens terugvindt. De geneesheer
moet daarom niet alleen de ziekte behan
delen maar eigenlijk dc zieke. Elke goede
dokter doet dat ook a.h.w. bij intuïtie. Hij
wekt vertrouwen door zijn kalm optreden
en weet, dat een bemoedigend woord op
zijn tijd heilzaam medicijn is. Vooral de
oude huisdokters die een gezin door en
door kenden en vaak met levenswijsheid
adviezen gaven, verstonden de heilige
kunst om deze priesterlijke dienst te ver
richten. Tegenwoordig wordt dus meer be
wust aandacht gegeven aan de innerlijke
gesteldheid van de patiënt. Dit geldt na
tuurlijk vooral de chronische zieken, die
het soms het meest moeilijk hebben en in
elk geval door de langdurigheid van hun
patiënt-zijn gevaar lopen van al te zeer op
zichzelf bétrokken te blijven en zo doende
hun genezing in de weg te staan of te ver
tragen. In de laatste jaren zien we daarom
in dc ziekenhuizen de z.g. welfare-juffrouw
bezig, die chronische patiënten allerlei
huisvlijt leert beoefenen en op deze wijze
meer dan men kan narekenen, tot steun is
voor de zieken en meehelpt het genezings
proces te bevorderen. Ook buiten de zie
kenhuizen verricht het Rode Kruis in onze
stad aan aan-liuis-gebonden chronische zie
ken voortreffelijk weldadig werk!
Dergelijke arbeid bedoelt dus de ziel van
de patiënt gunstig te beïnvloeden. Daar
doen ook de geestelijken, predikant en
pastoor aan mee. Zij behoren door heel hun
optreden en hun bemoedigend woord mee
te helpen, dat dc zieke mens zich sterker
en hoopvoller weert in zijn strijd om de
Een wereldje apart: een van de
zalen van het Diakonessenhuis
kostbare gezondheid. Toch dienen we dui
delijk te zien, dat hun werk niet op een
zelfde lijn ligt als dat van de behulpzame
welfare-juffrouw, de toegewijde zuster en
de vertrouwen-inboczemende dokter. Dit
is niet zo gemakkelijk uit te leggen. Laten
we het proberen, door te zeggen: hun ar
beid werkt zich ook wel uit in het psychi
sche vlak, maar het heeft nog een andere
dimensie en daarom een ander karakter.
Hun zielzorg is arbeid in het religieuze
vlak. Ge wilt het na deze vreemde en grote
woorden nog nader toegelicht? Welnu, ver
sta dan, hoe patiënten in hun gevecht om
genezing tussen twee polen kunnen zweven.
Het ene uiterste is de verbeten strijd met
de tanden op elkaar. We zullen en moeten
beter worden en aan onze medewerking zal
het niet liggen. Hier is geen klagen, maar
vaak heldenmoed. Het andere uiterste is de
passieve, doodse berusting. Er kome, wat
kome; wat zal ik me druk maken? De eer
ste bewonderingswaardige houding heeft
het gevaar van de krampachtigheid met op
een kwaad moment de instorting: de
krachten zijn uitgeput. De tweede schijn
vrome en in waarheid gemakzuchtige hou
ding heeft liet kennelijk gevaar, dat men
zichzelf naar de afgrond laat glijden. Maar
hoe verschillend ook, beide typen van
patiënten liggen bewust en vaak onbewust
eenzaam, op zichzelf aangewezen. Wan
neer nu, in welke mate dan ook, het ge
loof in hun ziel een rol gaat spelen, weten
ze zich niet meer alleen. Dan komt er een
wonderlijke kracht van boven in het spel.
Dan weet de heldhaftige, dat hij niet op