De arrestanten kregen dwangarbeid
12
r\e kortste weg van de straat naar de
achtertuin van de flats leidt, door één
van de gemeenschappelijke kelders. Nu
heeft die achtertuin nog weinig aantrekke
lijks, het is een wild, onontgonnen stukje
bouwgrond, waar alleen een paar uit het
nest gevallen grassprieten een eenzaam
bestaan leiden. Maar voor de jeugd is deze
dorre laagvlakte blijkbaar een geliefd speel
terrein; wie zal zeggen, wat hun fantasie
daar vindt? Misschien ontdekken ze hier de
wijde prairies, al wordt het uitzicht belem
merd door de flats, die drie verdiepingen
tellen en met brede guirlandes wasgoed zijn
versierd. Wellicht vinden ze dit het uitge
zochte terrein voor de activiteit van een
roversbende, die meedogenloos te velde
trekt om buit, roem en eer te verwerven.
Het is zo moeilijk op latere leeftijd inzicht
te krijgen in wat er leeft in de stormachtige
gemoederen der jeugd
Al is het duidelijk, dat het opgroeiende
geslacht de gelegenheid moet hebben de
Daarom besloot ik over te gaan tot het
offensief. Toen de vijand in zicht kwam,
begaf ik mij langs slinkse wegen naar de
kelderruimte, waar ik een goede strategische
positie innam. In een van de halfdonkere
hoeken wachtte ik de komende dingen af.
Het duurde niet lang. Argeloos of met een
roekeloze onverschilligheid betraden zes
knapen van omstreeks tien jaar de kelder
ruimte. Ze bespeurden geen onraad en be
reikten ongehinderd de gesloten deur met
de gebroken ruit. De voorste stak zijn ene
been door de opening.
Op dat moment zou vóór- en achteruit hem
evenveel tijd kosten en zo lang zou de door
gang voor de anderen versperd blijven. Ik
kwam uit mijn schuilhoek en mijn dreigende
nadering verspreidde schrik en ontsteltenis
in de gelederen van de bende.
De voorste zag kans naar buiten te komen,
maar nummer twee, die hem schielijk zou
volgen, kreeg ik bij een been te pakken.
Met mijn andere hand kon ik een van de
van een scherpe burenruzie. Maar afgezien
van dit bezwaar: hoe moest ik een hand
vrij .maken, nu ik ze beide nodig had om
mijn arrestanten vast te houden?
De kleine huilebalk zette een nieuw klaag
lied in en zijn vriendje volhardde in zijn
nors en argwanend stilzwijgen, toen ik
beiden het trapje op geleidde, in de rich
ting van mijn voordeur. Ik duwde de
knapen naar binnen, de kamer in en
plantte ze elk op een stoel. Het huilende
knaapje zweeg verbaasd en nam zelfs zjjn
mutsje af. De andere wiebelde wat heen en
weer op de punt van zijn zetel.
„Zitten blijven", beval ik krachtig, waarna
ik tijdelijk het commando aan mijn vrouw-
overdroeg. De jongens wilden niets liever;
kennelijk beschouwden ze elke verandering
in de situatie als een mogelijke ver
slechtering.
In een zijkamertje trok ik een grote doos
uit de kast een doos, die uit mijn kinder
jaren is overgebleven, die altijd is mee-
saamgeperste levensdrang in het spel te
laten wegvloeien, toch zijn er grenzen.
Wanneer horden kwajongens oir ieder uur
van de dag door zo'n kelder rennen met
bemodderde schoenen en allerlei slag
wapenen, die de dunne verflaag blesseren,
dan komt het moment, waarop men moet
ingrijpen. Dus draait men de kelderdeur op
slot.
Dat is een eenvoudig middel, maar bijna
even eenvoudig is het vernielen van een der
ruiten in deze deur. Door de opening
kunnen de knapen ongehinderd naar binnen
en naar buiten treden, al vereist dit enige
handigheid.
Zo was de stand één-één gelijk. Ik scoorde
een doelpunt door de kelderdeur op slot te
draaien, de lieve buurtjeugd zorgde voor
de gelijkmaker door een ruit in te smijten.
Naar mijn eerlijke overtuiging was dit
laatste een duidelijk geval van „buitenspel",
maar de scheidsrechter ontbrak op het
beslissende moment.
Het was, ook om practisohe redenen, moei
lijk om in de nederlaag te berusten. En
tegelijk werd het me duidelijk, dat ik met
de tot dusver gevolgde defensieve strijd-
methode op het verkeerde pad was. Ik kon
wel proberen de burchtheer te spelen, die
in zijn veilige afgeslotenheid de vijand
trotseert, maar de middelen daartoe ont
braken. Ik kon mijn veste kwalijk bescher
men en verdedigen met aarden wallen,
muren met kantelen en andere vestingwer
ken. Afgezien van de daaraan verbonden
kosten, zou het toch wel zeer twijfelachtig
zijn of Bouw- en Woningtoezicht voor de
aanleg daarvan toestemming zou geven.
andere knapen bij de kraag pakken en toen
waren mijn strijdmiddelen uitgeput.
Twee van de zes waren dus gearresteerd en
de anderen stelden het vege lijf met rappe
spoed in veiligheid. Drie vluchtten de weg
terug en waren al spoedig in velden noch
wegen te bekennen. De jongen, die door de
gebroken ruit was ontsnapt, zag de nood
zaak van een overhaaste aftocht echter niet
in, wel wetend, dat ik hem moeilijk door de
ruitopening zou kunnen volgen. Hij begon
dus, op een korte, doch veilige afstand
heftig te schelden, in een taal, die hij uit
de schoolboekjes niet kan hebben geleerd.
Intussen had ik twee gevangenen gemaakt:
twee knaapjes, van wie de een sluik, clonkcr
haar had en me angstig-wantrouwend aan
keek. Hij was onmiskenbaar de flinkste van
de twee, want de andere een klein ventje
met een alpinopetje op de blond-behaarde
kruin was meteen in een jammerend
huilen uitgebarsten. Snikkend riep hij: „Die
anderen hewwe 't oek deen", alsof de
schuldbepaling voor elke delinquent het
resultaat van een deelsom was. Waarschijn
lijk wilde hij met dit argument clementie
pleiten.
Ik had nog niet nagedacht over de vraag
wat er verder zou moeten gebeuren en dat
bleek nu toch wel bijzondere moeilijkheden
op te leveren. Besluiteloosheid kon het
effect van mijn overwinning aanzienlijk
schaden en het was dus zaak snel en doel
treffend te handelen. Tegen een pak slaag
waren theoretische en practische bezwaren.
Het slaan van kinderen behoort tot de
privilegiën der ouders; „genezing door
handoplegging" kon dus de oorzaak worden
verhuisd, omdat ik nimmer afstand heb kun
nen doen van de inhoud.
Ik zette 't geval op de grond en begon een
deel van de inhoud uit te pakken. Stangen
met gaatjes, wieltjes, asjes en een doos met
schroefjes.... het was de „Meccano",
waarvan ik vroeger al mijn speelgoed
maakte. Tussen de metalen onderdelen zat
het boekje met bouw-voorbeelden. Ik
bladerde het door en vond een mooie hijs
kraan.
„Meekomen", beval ik de jongelui, toen ik
in de kamer terug was. Ze volgden me aar
zelend naar het zijkamertje. „Oir de grond
gaan zitten, daar bij die doos", was mijn
volgende commando.
Ze deden het en ik zag, dat ze met belang
stelling naar de inhoud keken. Ik nani het
boekje, wees de hijskraan aan en zei: „Voor
straf moet je deze kraan trouwen en denk
er om, dat er geen schroefje aan mankeert."
De knapen aarzelden. Was dit ernst? Ze
keken me aan met grote, vragende ogen en
richtten daarna het oog op de Meccano
doos.
„Opschieten", beval ik.
Ze begrepen de situatie nog niet helemaal,
maar de grootste van de twee nam een paar
staafjes op en begon ze aaneen te passen.
De kleine bekeek het boekje en ging daarna
op zoek naar de onderdelen van dc kraan.
Ik zei niets meer, maar bleef toekijken.
Langzamerhand verdrong de belangstelling
voor het speelgoed hun schroom. De jongens
vergeleken de tekening in het boekje met
de dingen, die ze in de doos hadden gevon
den. Er werden een paar stukken aaneen-
geschroefdhet begin was er.