De arrestanten kregen dwangarbeid 12 r\e kortste weg van de straat naar de achtertuin van de flats leidt, door één van de gemeenschappelijke kelders. Nu heeft die achtertuin nog weinig aantrekke lijks, het is een wild, onontgonnen stukje bouwgrond, waar alleen een paar uit het nest gevallen grassprieten een eenzaam bestaan leiden. Maar voor de jeugd is deze dorre laagvlakte blijkbaar een geliefd speel terrein; wie zal zeggen, wat hun fantasie daar vindt? Misschien ontdekken ze hier de wijde prairies, al wordt het uitzicht belem merd door de flats, die drie verdiepingen tellen en met brede guirlandes wasgoed zijn versierd. Wellicht vinden ze dit het uitge zochte terrein voor de activiteit van een roversbende, die meedogenloos te velde trekt om buit, roem en eer te verwerven. Het is zo moeilijk op latere leeftijd inzicht te krijgen in wat er leeft in de stormachtige gemoederen der jeugd Al is het duidelijk, dat het opgroeiende geslacht de gelegenheid moet hebben de Daarom besloot ik over te gaan tot het offensief. Toen de vijand in zicht kwam, begaf ik mij langs slinkse wegen naar de kelderruimte, waar ik een goede strategische positie innam. In een van de halfdonkere hoeken wachtte ik de komende dingen af. Het duurde niet lang. Argeloos of met een roekeloze onverschilligheid betraden zes knapen van omstreeks tien jaar de kelder ruimte. Ze bespeurden geen onraad en be reikten ongehinderd de gesloten deur met de gebroken ruit. De voorste stak zijn ene been door de opening. Op dat moment zou vóór- en achteruit hem evenveel tijd kosten en zo lang zou de door gang voor de anderen versperd blijven. Ik kwam uit mijn schuilhoek en mijn dreigende nadering verspreidde schrik en ontsteltenis in de gelederen van de bende. De voorste zag kans naar buiten te komen, maar nummer twee, die hem schielijk zou volgen, kreeg ik bij een been te pakken. Met mijn andere hand kon ik een van de van een scherpe burenruzie. Maar afgezien van dit bezwaar: hoe moest ik een hand vrij .maken, nu ik ze beide nodig had om mijn arrestanten vast te houden? De kleine huilebalk zette een nieuw klaag lied in en zijn vriendje volhardde in zijn nors en argwanend stilzwijgen, toen ik beiden het trapje op geleidde, in de rich ting van mijn voordeur. Ik duwde de knapen naar binnen, de kamer in en plantte ze elk op een stoel. Het huilende knaapje zweeg verbaasd en nam zelfs zjjn mutsje af. De andere wiebelde wat heen en weer op de punt van zijn zetel. „Zitten blijven", beval ik krachtig, waarna ik tijdelijk het commando aan mijn vrouw- overdroeg. De jongens wilden niets liever; kennelijk beschouwden ze elke verandering in de situatie als een mogelijke ver slechtering. In een zijkamertje trok ik een grote doos uit de kast een doos, die uit mijn kinder jaren is overgebleven, die altijd is mee- saamgeperste levensdrang in het spel te laten wegvloeien, toch zijn er grenzen. Wanneer horden kwajongens oir ieder uur van de dag door zo'n kelder rennen met bemodderde schoenen en allerlei slag wapenen, die de dunne verflaag blesseren, dan komt het moment, waarop men moet ingrijpen. Dus draait men de kelderdeur op slot. Dat is een eenvoudig middel, maar bijna even eenvoudig is het vernielen van een der ruiten in deze deur. Door de opening kunnen de knapen ongehinderd naar binnen en naar buiten treden, al vereist dit enige handigheid. Zo was de stand één-één gelijk. Ik scoorde een doelpunt door de kelderdeur op slot te draaien, de lieve buurtjeugd zorgde voor de gelijkmaker door een ruit in te smijten. Naar mijn eerlijke overtuiging was dit laatste een duidelijk geval van „buitenspel", maar de scheidsrechter ontbrak op het beslissende moment. Het was, ook om practisohe redenen, moei lijk om in de nederlaag te berusten. En tegelijk werd het me duidelijk, dat ik met de tot dusver gevolgde defensieve strijd- methode op het verkeerde pad was. Ik kon wel proberen de burchtheer te spelen, die in zijn veilige afgeslotenheid de vijand trotseert, maar de middelen daartoe ont braken. Ik kon mijn veste kwalijk bescher men en verdedigen met aarden wallen, muren met kantelen en andere vestingwer ken. Afgezien van de daaraan verbonden kosten, zou het toch wel zeer twijfelachtig zijn of Bouw- en Woningtoezicht voor de aanleg daarvan toestemming zou geven. andere knapen bij de kraag pakken en toen waren mijn strijdmiddelen uitgeput. Twee van de zes waren dus gearresteerd en de anderen stelden het vege lijf met rappe spoed in veiligheid. Drie vluchtten de weg terug en waren al spoedig in velden noch wegen te bekennen. De jongen, die door de gebroken ruit was ontsnapt, zag de nood zaak van een overhaaste aftocht echter niet in, wel wetend, dat ik hem moeilijk door de ruitopening zou kunnen volgen. Hij begon dus, op een korte, doch veilige afstand heftig te schelden, in een taal, die hij uit de schoolboekjes niet kan hebben geleerd. Intussen had ik twee gevangenen gemaakt: twee knaapjes, van wie de een sluik, clonkcr haar had en me angstig-wantrouwend aan keek. Hij was onmiskenbaar de flinkste van de twee, want de andere een klein ventje met een alpinopetje op de blond-behaarde kruin was meteen in een jammerend huilen uitgebarsten. Snikkend riep hij: „Die anderen hewwe 't oek deen", alsof de schuldbepaling voor elke delinquent het resultaat van een deelsom was. Waarschijn lijk wilde hij met dit argument clementie pleiten. Ik had nog niet nagedacht over de vraag wat er verder zou moeten gebeuren en dat bleek nu toch wel bijzondere moeilijkheden op te leveren. Besluiteloosheid kon het effect van mijn overwinning aanzienlijk schaden en het was dus zaak snel en doel treffend te handelen. Tegen een pak slaag waren theoretische en practische bezwaren. Het slaan van kinderen behoort tot de privilegiën der ouders; „genezing door handoplegging" kon dus de oorzaak worden verhuisd, omdat ik nimmer afstand heb kun nen doen van de inhoud. Ik zette 't geval op de grond en begon een deel van de inhoud uit te pakken. Stangen met gaatjes, wieltjes, asjes en een doos met schroefjes.... het was de „Meccano", waarvan ik vroeger al mijn speelgoed maakte. Tussen de metalen onderdelen zat het boekje met bouw-voorbeelden. Ik bladerde het door en vond een mooie hijs kraan. „Meekomen", beval ik de jongelui, toen ik in de kamer terug was. Ze volgden me aar zelend naar het zijkamertje. „Oir de grond gaan zitten, daar bij die doos", was mijn volgende commando. Ze deden het en ik zag, dat ze met belang stelling naar de inhoud keken. Ik nani het boekje, wees de hijskraan aan en zei: „Voor straf moet je deze kraan trouwen en denk er om, dat er geen schroefje aan mankeert." De knapen aarzelden. Was dit ernst? Ze keken me aan met grote, vragende ogen en richtten daarna het oog op de Meccano doos. „Opschieten", beval ik. Ze begrepen de situatie nog niet helemaal, maar de grootste van de twee nam een paar staafjes op en begon ze aaneen te passen. De kleine bekeek het boekje en ging daarna op zoek naar de onderdelen van dc kraan. Ik zei niets meer, maar bleef toekijken. Langzamerhand verdrong de belangstelling voor het speelgoed hun schroom. De jongens vergeleken de tekening in het boekje met de dingen, die ze in de doos hadden gevon den. Er werden een paar stukken aaneen- geschroefdhet begin was er.

Historisch Centrum Leeuwarden

Leeuwarder Gemeenschap | 1953 | | pagina 12