De strijd om de jas
\J oordat we welvoldaan huiswaarts
keren, na het smaken van veel kunst
genot, gaan we eerst een robbertje vechten
bij de garderobe. Dat hoort zo, moet u
weten; de avond is niet geslaagd zonder de
opwindende strijd om de jassen, mantels en
hoeden.
Die strijd begint al tegen het einde van
de voorstelling. De echte, uitgeslapen
leperds denken dan: kom laten we gauw
maken, dat we wegkomen, dan hebben we
de jassen, voordat al die anderen komen.
Die anderen blijven intussen maar gewoon
zitten ze zijn haast nog te onbeleefd om
even op te staan, wanneer je tussen de
stoeltjes door moet. En wanneer je dan op
hun tenen trapt, dan zeggen ze van die
dingendie alleen onopgevoede mensen
zeggen.
Toch zijn dit niet de echte garderobe
strijders; het zijn de mensen, die het ge
vecht schuwen. Ze staan om zo te zeggen
„buitenspel", maar er is niemand, die op
'de fluit blaast. Alleen de artisten op het
toneel kijken wat verstoord, net alsof ze
minder verdienen, wanneer de mensen wat
eerder weggaan.
Maar wanneer je dan alles gezien hebt en
het doek is dicht, dan is het een kwestie
van hollen om eerst te zijn. De andere
mensen hollen natuurlijk ook en zo wordt
het een spannende wedloop. „Hola opa,
uitkijken!" roepen we, want een oude baas
kruist ons pad. Hij schrikt, wijkt uit en
valt van het trapje. Daar ligt-ie, enfin hij
heeft niets gebroken, want hij krabbelt al
weer overeind. Die oude mensen moesten
wat voorzichtiger zijn
Nu zijn we toch niet de eersten! Kijker
staat al een dichte rij voor de garderobe,
ze drukken allemaal tegen elkaar aan en
de lui, die vooraan staan en hun jassen
al hebben gekregen, kunnen geen kant
meer uit. Net goed, hadden ze maar wat
rustiger aan moeten doen, al dat gedring
en gehaast is toch nergens voor nodig?
Toch eens proberen of er geen gaatje te
maken is. Die juffrouw is maar een juffrouw
en die man lijkt ook niet zo stevig. Even
de schouders er tussen wrikken„Au
meneer, u duwt", roept de juffrouw. Wat
had u dan gedacht, juffrouw? Ik duw, jij
duwt, hij duwt, wij duwen.U moet
niet vervelend doen, want dan hoort u hier
niet thuis.
We schieten nu toch mooi op nog even
en we staan vooraan. Nu gaan we wap
peren met het kaartje en we roepen net
als al die anderen: „Juffrouw, juffrouw...."
Leuk is dat. De juffrouw van de garderobe
wordt echt een beetje zenuwachtig. Kijk:
ze laat een hoedje vallen. Als 't mijn hoed
was, dan zou ik er tóch wat van zeggen,
want ze hoeven ten slotte niet met je goeie
goed te smijten
Daar komt de juffrouw. Ze pakt onze bon
netjes en grijpt de jassen van de haken. Dat
is dus weer gebeurd. Nog even worstelen
en we zijn uit de branding.
Buiten ontmoeten we twee kennissen.
Vreemd, dat we ze niet in de zaal hebben
gezien. „Ha, die Pim, hé die Mien, hoe
gaat het?"
Leuk stel, die Pim en Mien. We blijven
even praten. „Mooie avond', zeggen we,
uiteen die garderobe is een ellende. Als
je- 't mij vraagt, dan bederft 't de helft van
je plezier."
„Ach ja", zegt Pim, ,,'t duurt wat langer
als nodig zou zijn bij die garderobe. Wan
neer de mensen een tikje meer zelfdiscipline
in acht zouden nemen en elkaar niet
stonden te verdringen, dan zou alles rusti
ger en dus vlugger kannen gaan. Maar de
mensen hebben zo'n haast, dat ze elkaar
voor de voeten lopen om maar gauw aan
de beurt te zijn.
Wist jij hoe laat de voorstelling afgelopen
zou zijn, toen je vanavond naar de zaal
ging? Het was nu kwart over elf, maar
't had ook half twaalf kunnen worden.
Niemand zou dat extra kwartiertje (dat
trouwens bij het begin doorgaans kan
worden uitgespaard!) erg gevonden hebben.
Dit verhaaltje vertoont de ken
merken van een lichte overdrij
ving, maarwe menen toch
wel, dat er een kern van waar
heid in schuilt: de waarheid,
dat de menselijke samenleving
in een niet onbelangrijke mate
wordt beheerst door een hevig
gedrang om de voorrang te
verwerven, desnoods ten koste
van anderen
Maar hetzelfde kwartiertje wachten op een
jas? Dat is meteen iets verschrikkelijks. Ik
maak me trouwens sterk, dat het ontruimen
van zo'n garderobe nog geen kwartier duurt,
wanneer het publiek meewerkt."
„Ze moeten veel meer juffrouwen in die
garderobe zetten", roepen wij met klem.
Maar Pim zegt: „Het zit 'm niet in de
garderobe en niet in het aantal juffrouwen.
Wanneer er tweemaal zoveel personeel was,
dan gingen de mensen toch nog vechten,
eenvoudig, omdat ze een ander niet gunnen,
dat hij eerst wordt geholpen. Daar zit 'm
de kneep en wanneer je goed om je heen
kijkt, dan zie je ditzelfde verschijnsel
overal in de maatschappij."
Een goeie jongen, die Pim. Maar eigen
wijs