Sociale Zaken 10 Een verhaal voor de kinderen. van Tante Pannckoek lJiep!" zei Flikje, „wat heb ik lekker geslapen!" „Piep!" zei Pikje, „wat heb ik naar ge droomd!" „Goeiemorgen, Pikje!" zei Flikje. „Goeiemorgen, Flikje!" zei Pikje. Pikje en Flikje waren twee muisjes; Pikje was het broertje en Flikje was het zusje. Pikje heette eigenlijk PieternelLs, maar om dat dat zo n lange naam was en zijn ogen net zo zwart als pik waren, had men hem Pikje genoemd. Flikje heette eigenlijk Filomela, maar omdat dat zo'n lange naam was en zij zo veel van flikjes hield, had men haar Flikje genoemd. En omdat hun korte naampjes met dezelfde letters be gonnen als hun lange namen, kon Sinter klaas zieh toch nooit vergissen wanneer hij hun een chocoladeletter bracht. Pikje en Flikje lagen in hun bedjes tegen over elkaar. Als zij gingen zitten konden zij elkaar zien over de rand van het bed. Zij waren net wakker geworden en hadden nog eventjes tijd om stilletjes met .elkaar te praten, want zij mochten niemand anders wakker maken in huis. „Hè, wat heb ik lekker geslapen!" zei Flikje nog eens. „En wat was mijn droom benauwd!" zei Pikje zachtjes. Meteen was Flikje vol medelijden. Daar zat zij nu maar steeds te zeggen, dat zij zo lekker had geslapen en zij vroeg niet eens aan haar broertje, wat hij dan toch voor naars had gedroomd! „Maar wat heb je dan toch gedroomd, Pikje; vertel eens gauw", riep zij van uit haar bedje. Pikje ging recht overeind zitten. Zijn snor haartjes trilden toen hij het verhaal 'ging (Vervolg van pagina 9) doordat de arbeidsbemiddeling Rijkszaak werd. Een deel van het personeel van de dienst ging over naar het Rijksarbeids bureau. Daarentegen werd de Dienst na verloop van tijd belast met de uitvoering van de evacuatie-voorschriften. Had deze taak aanvankelijk weinig te betekenen, na September 1944 volgde een massale toe vloed van evacuee's uit het Zuiden, waar door een situatie ontstond die vrijwel niet was te overzien. Door een aantal evacuee's bij de dienst tewerk te stellen, kon men de toestand enigermate meester blijven. Het zou echter tot ver in 1946 duren, voor de bezettings- en evacuatiemaatregelen geheel konden worden geliquideerd. beginnen en zijn staartje kriebelde heen en weer. „Ik droomde.... ik droomde.... dat ik in een grote kaas woonde", zei hij toen. „Maar dat is toch niet erg", zei Flikje. „Dat zou ik best lekker vinden". En haar tongetje kwam naar buiten likken, omdat zij opeens aan die heerlijke kaas-smaak dacht. „Ik woonde in een kaas", ging Pikje verder, „en die kaas lag in een kaas-winkel. Hij lag in het raam, in de etalage en iedereen kon die mooie kaas zien. Er kwamen heel veel mensen voorbij en allemaal keken ze naar die héérlijke kaas. Toen kwam er een mevrouw in de winkel met een klein jongetje en die mevrouw kocht een hele boel; worst en suiker en koffie en koek en bruine bonen en een potje jam. En toen de mevrouw wou betalen zei het kleine jongetje opeens: „Moeder, u hebt de kaas vergeten en daar houdt vader nog wel zo vanEn toen zei de mevrouw: „Ja, Kees, je hebt gelijk! dat zou ik bijna hebben ver geten. Gelukkig, dat je het mij helpt her inneren". „En toen kocht die mevrouw zeker de kaas, waar jij in zat", zei Flikje, die met gespannen aandacht had zitten luisteren. „Ja zei Pikje, „dat deed die mevrouw. De juffrouw pakte de kaas in en ik ging in de boodschappentas met de bruine bonen en de jam en de koek en alle andere lekkere dingen. Ik werd vreselijk door elkaar gerammeld, dan stond ik op m'n punt-neus en dan weer op m'n kop en dan weer op m'n pootjes. Ik werd er bijna misselijk van!" „En toen?" vroeg Flikje. „Wat gebeurde er toen?" „loen we erg door elkaar gerammeld waren, kwamen we aan het huis van de mevrouw en zij en Kees pakten alle zakjes en pakjes uit en legden ze op de keuken tafel. Toen werd het stil om mij heen, ik hoorde geen stemmen meer en ik ging eens rustig in de kaas zitten om de misse lijkheid kwijt te raken. Net toen ik mij wat beter voelde hoorde ik een raar ge snor." „Zeker een vliegmachine", zei Flikje. „Neen, geen vliegmachine. Het ding snorde net als een motor, maar 't deed nog wat! Hetmiauwde!!" „O, een kat of een kater!" riep Flikje ver schrikt uit. „Ja, een kater! Hij heette Bietebauw. Hij stond te spinnen op de tafel omdat hij de lekkere kaas rook. En toen kwam Kees binnen en die riep: „Foei, Bietebauw! je mag niet op de tafel klimmen! En je zit met je kater-neus aan de lekkere kaas en die kom ik net halen voor mijn vader!" „En toen?" zei Flikje, „wat gebeurde er toen?" „Toen schrok ik weer erg", zei Pikje, „want toen was de kater wel weg, maar wat zou er gebeuren als Kees' vader de kaas ging snijden? Een kaas met een muis erin! Dat kan natuurlijk niet." „En ging Kees' vader de kaas snijden?" vroeg EÜkje. „Dat weet ik niet", zei Pikje. „Want ik werd zo bang, dat ik hard begon te piepen. Zó hard, dat ik er wakker van werd! En toen merkte ik, dat 't alleen maar een dróóm was! Er was geen kater Bietebauw en geen winkel en geen boodschappentas en geen vader-van-Kees die de kaas zou gaan snijden. Het was gelukkig niet écht!" Poch wel jammer, van die lekkere kaas!" zei Flikje, „dat dat óók een droom was." Rrrrrrrtttttt! ging de wekker. „Opstaan, kinderen!" riep Moeder Muis.

Historisch Centrum Leeuwarden

Leeuwarder Gemeenschap | 1954 | | pagina 10