VAN ARMENKAMER TOT DIENST VAN SOCIALE ZAKEN Het staat wel vast, dat vele burgers van Leeuwarden het antwoord op de vraag: „wat is eigenlijk de Gemeentelijke Dienst voor Sociale Zaken?" schuldig zulten blijven. Degenen, die er wel iets van weten, zullen wellicht zeggen: „O, dat is Maatschappelijk Hulpbetoon of, „dat is de Armenkamer" of, „dat is waar de arme mensen steun kunnen halen" of iets dergelijks. Dat deze Dienst een personeelsstaf heeft van ongeveer veertig ambtenaren, weet men gewoonlijk niet en menigeen die dit hoort, vraagt zich verbaasd af, wat die dan wel alle maal doen. In enige artikelen willen wij iets naders over deze Dienst vertellen. In het eerste, dat hierna volgt, zal, na een stukje geschiedenis, het ontstaan van de Dienst worden geschetst en zijn ontwikkelingsgang worden gevolgd tot de bevrijding, terwijl in het tweede een beeld zal worden gegeven van de taken die sinds de bevrijding door de Dienst zijn en worden verricht. Het verband, dat door sommigen gelegd wordt tussen Sociale Zaken en Maatschap pelijk Hulpbetoon of Armenkamer, zoals men dikwijls vooral de ouderen nog hoort zeggen, is niet toevallig. Zoals we verder op zullen zien, is de Dienst n.l. ten dele te beschouwen als de voortzetting van die instellingen. Van oudsher behoorde de zorg voor de „armen de „minder bedeelden", de „be hoeftigen" of hoe men ze ook wilde aan duiden, tot het domein van de kerk en particulieren. Toch ging ook al vrij spoedig de Overheid zich hiermede bemoeien, zij het noodgedwongen, tengevolge van de overlast, die zij ondervond van zwervers en bedelaars. Regeerders, als bijv. Karei de Vijfde, za gen zich genoodzaakt bedelverboden uit te vaardigen, die echter weinig effect sor teerden, vooral als gevolg van het feit dat men hen geen werk of ondersteuning aan bood, waardoor zij in hun levensonderhoud zouden kunnen voorzien. Uit de historie blijkt dat ons land vele eeuwen lang geen behoorlijk sterk centraal gozag heeft ge kend. Mede daardoor bleek het niet mogelijk van Staatswege afdoende maat regelen te treffen om te voorzien in de noden van hen, die niet door kerkelijke of particuliere instellingen werden geholpen. En dc nood was groot! Een stad als Leiden heeft perioden gekend, waarin meer dan de helft der bevolking behoeftig was. Tegelijkertijd waren het de steden, die in hun gebied behoorlijk gezag konden uitoefenen en tevens konden beschikken over voldoende geldmiddelen om doeltref fende maatregelen uit te vaardigen, ook t-a.v. de zorg voor bodelaars en andere behoeftigen. En het zijn vooral de steden (later geworden tot gemeenten), samen met op andere wijze gevormde gemeenten, die tot op vandaag een meer of minder be langrijke taak op het terrein van zorg voor behoeftigen hebben te vervullen. Deze zorg werd vroeger veelal aangeduid. met de naam „armenzorg". Onze Grondwet gebruikt deze term nog steeds. Zij ver klaart de armenzorg, zoals zij dat bijv. ook doet met het onderwijs „tot een voorwerp van aanhoudende zorg der Regering". Sinds 1848 zegt zij bovendien, dat die armenzorg „bij de wet wordt geregeld". Als uitvloei sel van die bepaling is in 1854 de eerste Armenwet tot stand gekomen, die gegolden heeft tot 1912, toen zij werd vervangen door de Armenwet, die thans nog van kracht is. Sedert 1947 is een daartoe inge stelde Staatscommissie echter bezig, met het voorbereiden van een nieuwe wet. Haar opdracht is niet het ontwerpen van een nieuwe Armenwet, doch „van wette lijke maatregelen op het stuk van de sociale en charitatieve zorg" een veel rui mer omschrijving dus. Keren wij terug tot 1854. Toen de eerste Armenwet tot stand kwam, had dc ge meente Leeuwarden reeds de Stadsarmen kamer. Deze instelling bestond uit een college van voogden of regenten, met aan het hoofd een President-regent. Dit college had de zorg voor de stads-arinen, welke zorg door de wet van 1854 een wettelijke basis verkreeg. In die tijd was 't aandeel der kerken in de totale armenverzorging in verhouding tot dat van de Overheid, beduidend groter dan thans, niet het minst als gevolg van het feit, dat onkerkelijkheid toen veel minder voorkwam dan nu. Het ligt daar om voor de hand, dat de Overheid in de eerste plaats kreeg te maken met dc maat schappelijk onaangepaste elementen onder de behoeftigen, die door kerkelijke instel lingen als „onwaardig" van hulpverlening waren of werden uitgesloten. Voeg daarbij de oud-liberaal-economische denkbeelden, die destijds het maatschappelijk leven ook te onzent - beheersten en het is duide lijk, dat alle voorwaarden aanwezig waren om de Ovcrheidsarmenzorg zo impopulair mogelijk te maken. In de Armenwet was bijv. vastgelegd, dat hulp alleen verleend mocht worden bij „volstrekte onvermijde lijkheid". De armenzorg uit die tijd wordt wel aan geduid met de naam „politiezorg". De ge- dachtengang, die van deze zorg dc grond slag vormde, was ongeveer als volgt. Wie zo arm is, dat hij zich het strikt noodzake lijke niet kan verschaffen, zou zich kunnen vergrijpen aan wat de gemeenschap of de beter gesitueerden toebehoort. Hiertegen moet worden gewaakt en daarom mag doch alleen bij volstrekte onvermijdelijk heid het allernoodzakelijkste worden ver strekt. Dit is de tijd, waarin door sommige armbezoekers bij het huisbezoek, deksels van pannen werden opgelicht om te zien wat zij bevatten en stukken huisraad wer den aangewezen, die niet strikt noodzake lijk waren en dus ten gelde konden worden gemaakt, voordat er sprake kon zijn van „de volstrekte onvermijdelijkheid". Zon diepe indruk heeft die onzalige periode na gelaten, dat nog heden ten dage dergelijk" gruwelverhalen volkomen ten onrechte als „actueel" opgeld doen. Wie hei gegund is een blik te werpen in de oude archieven van de Stadsarmenka- rner, wordt met des te meer respect ver vuld voor vele van onze voorvaderen, die onder zulke uitermate moeilijke omstandig heden nog zoveel goeds wisten te bereiken voor hun minder bedeelde medeburgers. De uitreiking van de ondersteuning ge schiedde vroeger op geheel andere wijze dan thans het geval is. Gedureiule vele jaren werd bijv. ook brood uitgedeeld. In het toenmalige Armhuis bevond zich een lokaal waarvan uit een luikje aan de daar voor in aanmerking komende personen hel brood werd ter hand gesteld. Deze brood- uitreiking werd reeds voor 1900 stopgezet. Toch spreken enkele oudere mensen nog wel eens van de Broodkamerevenals anderen van de „Armenkamer" In het laatst van de negentiende eeuw rees alom verzet tegen de vernederende armenzorg, gebaseerd op de wet van 1854. Dit verzet kwam voornamelijk van particu liere zijde. Vele particuliere verenigingen voor armenzorg werden opgericht in na volging van het buitenland (vooral Enge land en Duitsland). Deze verenigingen droegen dikwijls de veelzeggende naam „Vereniging tot verbetering van de armen zorg". Ook in Leeuwarden werd zo'n ver eniging opgericht, die thans nog bestaat. Zij neemt een plaats in in de rij van ker kelijke en particuliere instellingen van wel dadigheid, waarvan onze gemeente er vele heeft en verricht nog steeds verdienstelijk werk, zij het niet meer met betrekking tot de verbetering van de armenzorg, zoals dat destijds haar doelstelling was. Mede dank zij het energieke streven van deze particuliere verenigingen, kwam in 8

Historisch Centrum Leeuwarden

Leeuwarder Gemeenschap | 1954 | | pagina 8