^feUmaljuis
EEN VERDWENEN PATRICIËRSWONING
Op de plek, waar nu
C
de Meisjes H.B.S.
■'staat, heeft vroeger een oud-patricisch
huis gestaan, dat in 1846 is afgebroken.
Daarbij bleef enkel de westelijke kamer
aan de Rochebrunesteeg bestaan; zij werd
in 1870 met een verdieping verhoogd. Men
kan nog duidelijk aan de voorgevel zien,
dat het westelijk gedeelte van het huis niet
bij de oorspronkelijke bouw heeft behoord.
Het oude huis werd grondig opgeruimd;
zelfs zijn kelders zijn verdwenen. Lang had
het stand gehouden, want het dateerde
minstens uit de zestiende eeuw. In 1565
verklaarde Jel van Dekama, weduwe van
Tjaard van Jongema, dat hare „voorzaten
reeds een recht hadden verkregen op het
ten oosten aangrenzende perceel. Dit huis
is dus de oude Dekama-stins geweest,
jel van Dekama stierf in 1587 zonder kin
deren na te laten. Krachtens haar testament
ging het huis over op de dochter van haar
zuster Marij Fokel van Botnia, die in 1609
eveneens kinderloos overleed. Het gebouw
vererfde daarop aan het met de Dekama s
verwante geslacht Van Aebingha en kwam
omstreeks 1680, door de dood van Jel van
Aebingha, die met Willem van Bronck-
horst getrouwd was, aan haar beide zonen:
Schelte Willem en Lambert Frederik van
Bronekhorst. Het huis werd nu in twee
woningen gesplitst en verhuurd. Het oos
telijk gedeelte, dat aan Lambert Frederik
was toebedeeld, werd bewoond door Lucia
van Unia, weduwe van Everhardus Marius
Sissinghe; Schelte Willem verhuurde zijn
westelijk gedeelte aan Andreas Moller. In
1682 verkocht de eerste zijn aandeel in het
voorouderlijk huis aan Catharina en Petro-
nella Nitpheen, of Nitfen. Het jaar daarop
Elisabeth Rooda (in enkele acten ook Roor-
da genoemd), weduwe van Johannes ten
Tijs of Tentii. Op welke wijze zij het huis
heeft verkregen, blijkt niet. M. E. Rooda
was in 1710 getrouwd met Johannes Ten
tii, die in de huwelijksacte „castelein van
Sijne Iloogheit d'Heere Prince van Oranje
en Nassau" wordt genoemd. Eén dochter
tje werd hun geboren; Charlotte, die in
1728 in het huwelijk tr-d met de Lands-
medicus dr. Eelco Faber. De weduwe Ten
tii was er op bedacht haar bezitting in^de
Grote Kerkstraat uit te breiden; in 1723
kocht zij het huisje aan, dat naast haar
woning op de hoek van de Grote Kerk
straat en de Rochebrunesteeg stond, en kort
voor haar dood verkreeg zij, in 1738, een
perceeltje in die steeg. Haar schoonzoon
<*-w
volgde zijn broeder zijn voorbeeld en ver
kocht zijn helft eveneens aan beide ge
noemde zusters.
ry o geraakte dus hgt oude huis der Deka-
ma's in vreemde handen. Catharina Nit
pheen was nog eigenares van het gebouw
in 1716, daar zij dan als „naastleger" ten
oosten voorkomt bij de verkoop van een
huisje in de Rochebrunesteeg. Niet lang
daarna moet zij overleden zijn, daar het
huis in 1723 toebehoorde aan Margareta
en haar kleinzoon gingen op de ingeslagen
weg voort: in 1740 kocht Eelco Faber een
huisje in de Rochebrunesteeg aan, en in
1761 werd zijn zoon. Jan Otto Faber,
eigenaar van een ander huisje in deze
steeg.
Tot 1807 heeft Jan Otto Faber, die her
haaldelijk als een der vier burgemeesters
Het Dekamahuis als Franse school,
zoals het in het begin van dc vorige
eeuw werd gezien door schilder Martin.