DE BARBIER VAN LEEUWARDEN Alle begin is moeilijk 6 Iet was in 1885 toen mijn moeder besloot om mij barbier te laten worden. Ik was nauwelijks tien jaren oud toen ik in de leer kwam bij een baas op de Keizersgracht te Leeuwarden. Mijn loon zou twintig cent per week zijn met de mogelijkheid tot opslag als ik mijn best deed. Mijn baas liet mij eerst enige weken inzepen. Dit geschiedde toen tertijd met de hand, want kwasten e.d. bestonden er niet of waren veel te duur in aanschaf. Men kan wel begrijpen, dat mijn handen, waar nog maar weinig eelt op zat, ervan te lijden hadden, op die stugge harde baarden. Ook moest ik bij mijn .baas de boel scihoon houden, alles voor het zelfde loon, maar na een maand werken kreeg ik dan toch mijn opslag en vol trots ging ik dan ook de Zaterdag om twaalf uur 's avonds weg met 25 cent in mijn zak. Omdat ik nu al enigszins mijn handen kon roeren in het barbiers vak, besloot mijn baas mij te leren scheren. Het scheren kostte de klant toen drie cent en haarknippen vijf cent. Toen bestonden er nog geen tondeuses of electrische knip- of scheerapparaten. Ik moest om het vak van scheerder te leren een oude hoge zijden langharige hoed kopen. Zo'n oude ruige hoed kon men toen kopen bij de fa. van Cleef op de Nieuwe Buren voor vijftien cent. Deze hoed moest ik dus van mijn eigen geld aanschaffen en van mijn patroon kreeg ik toen een scheermes. Hij toonde mij hoe ik dit apparaat moest vasthouden. Toen ik daar de slag van te pak ken had, beval hij mij de oude gedeukte hoed in te zepen en netjes zonder scheur of snede af te scheren. Behoudens een heel klein sneetje bracht ik het er nogal goed af en bovendien kon er uit de hoed gelukkig geen bloed stromen, dat mij eventueel zenuw achtig kon maken. Enige dagen na dit aanschouwelijk onderwijs moest mijn baas een dag weg om pensioen te halen. Hij was namelijk een gepension- neerde koloniaal, die gevochten had in Atjeh en Lombok. Hij was in de strijd van Lombok een oog kwijtgeraakt en door dit ongeluk ontving hij ongeveer zeven gulden in de week pensioen. Nu was deze baas een liefhebber van een glaasje, waarvan hij er om de moed erin te houden rijkelijk veel dronk, vooral op een dag als hij zijn pensioen kon halen. Ik kon er dus op rekenen, dat hij die dag niet meer boven water zou komen en ik stond dan ook alleen in de zaak, als kind van nog geen twaalf jaar. Het noodlot wilde, dat onze groenteman, die elke morgen aan de deur kwam om groenten en aardappelen af te leveren, zich die middag moest laten scheren. Hij vroeg of de baas er niet was en op mijn ontkennend antwoord vroeg hij mij of ik dan misschien kon scheren. Ik bevestigde dit met een heftig geknik en hij nam toen maar plaats op de stoel. Nu was, gelukkig voor mij, het interieur van de kapperswinkel niet zo schitterend als tegenwoordig met al die spiegels e.d., want hier hing helemaal geen spiegel. Ik zeepte de groenteman eerst grondig in en legde, zoals toen de gewoonte was, een stukje krantenpapier op zijn schouder om zijn baard en de zeep erop af te strijken. Het servetje, dat hij voor had, was helder wit en vol goede moed pakte ik het scheermes en begon het aan te zetten op de scheer- riem. Dit begin was niet moeilijk, hoewel „ik op een gegeven ogenblik het mes niet vlug genoeg draaide op het leer en daar dus een flinke snee in kwam te zitten. Nu zette ik het mes op de huid van de groenteman, die, niets ver moedend, met zijn hoofd achterover mij mijn gang liet gaan. Ik begon bij het oor en, jammer, daar ging het mes niet langs de huid maar er in, waardoor er nogal wat bloed te voorschijn kwam. Maar „vooruit" dacht ik en ging verder. De wang ging prachtig, maar bij de kaak kreeg hij weer een jaap met het mes. Ik legde er gauw een stukje krant op om het bloeden wat tegen te gaan. Nu kwam ik bij zijn kin, waarvan de behandeling volgens mij wel lukken zou, doch, mis poes, er ging helaas een klein stukje af en het bloed stroomde over het witte servet. De groenteman, die in het begin niets in de gaten had en ook niets kon zien, omdat er, zoals ik al gezegd heb, geen spiegels in de zaak hingen, begon nu echter toch wel een lelijk gezicht te trekken en er werd mij even hardgrondig medegedeeld, waar het Een in Amsterdam wonende oud-Leeuwarder, de heer G. v. d. Wees. Bilderdijkstraat 48 a, schreef voor ons enige jeugd herinneringen. We publiceren de eerste aflevering daarvan. precies op stond. Ik kon nu echter niet meer ophouden en moest dus met het scheren voortgang maken. Onder de neus verliep de veldslag prachtig, doch bij de mondhoek gebeurde het. Het mes schoot uit en een lievige bloedstroom toonde een flinke snee van bijna een centimeter lang, die zijn mond nog groter deed lijken, dan hij al was. Hij begon te razen en te tieren en mij uit te schelden voor alles wat maar lelijk was en zocht een spiegeltje, dat om de hoek van een doorgang hing. Toen hij hierin gekeken had, schrok hij zo vreselijk, dat hij, zonder verder nog iets te zeggen, de deur uit rende en naar het ziekenhuis ging om zich te laten verbinden. Vandaar is hij naar een nog betere barbier gegaan om zich verder te laten afscheren. Ik was natuurlijk doodsbenauwd, dat mijn baas hiervan op de hoogte zou komen en ik zag dan ook met angst en beven de avond tegemoet. Aangezien de baas echter die dag zoveel kroegjes bezocht had, dat hij weer de strijdlust' in zich voelde opkomen, was hij aan het vechten geslagen. Het werd zo erg, dat de politie eraan te pas moest komen. Ilein werd gelast mee te gaan, doch daar dacht mijn baas niet aan. Hij begon te schoppen en te slaan en te schennen met zijn wandelstok. Alles was cohter tevergeefs en hij werd over weldigd. Netjes werd hij door de agenten op een handkar gelegd en naar het Hofplein gebracht, waar het politiebureau stond. Die nacht moest hij in de cel zijn roes verder uitslapen en zijn vrouw werd hiervan op de hoogte gebracht. Zoals u wel zult begrijpen was ik eigenlijk na het voorval met de groenteman aan één kant wel blij, dat mijn geachte patroon op het politiebureau moest blijven, want, zo redeneerde ik, misschien was de volgende dag alles al bij de groenteman genezen en kon hij niet meer aan mijn patroon bewijzen, dat ik iets verkeerds had gedaan. De volgende dag echter kwam hij weer met zijn groentekar voor onze deur en hij zag er vreselijk uit. Vier pleisters op zijn gezicht en hij kon haast niet praten met zijn te grote mond. Op hetzelfde mament kwam mijn patroon thuis, die nu uitgeslapen was. Hij bekeek de groenteman. „Zo," zei hij, „wat zie jij eruit. Zeker ook gevochten hè?" „Nee", antwoordde onze gewonde groenteman, „dat heeft die knappe knecht van je gedaan. Die aap beweerde, dat-ie scheren kon, maar ik mag van geluk spreken, dat ik het er nog levend afgebracht heb." Het hele relaas werd nog eens uitvoerig aan mijn patroon verteld, die aan het slot mij een schop onder mijn zitvlak gaf, zodat ik op straat kwam te staan, zonder werk, maar een ervaring rijker. Oh. goede oude tijd! (Wordt Vervolgd) g. v. d. WEES

Historisch Centrum Leeuwarden

Leeuwarder Gemeenschap | 1954 | | pagina 6