Uerrtt de
BARBIER VAN LEEUWARDEN
/2>en week later had ik weer een andere patroon ge-
vonden. Ik kwam namelijk in dienst bij de weduwe
Van Aken in de oude Doelesteeg. Dit was een zaak
die een klasse beter was, want er stond een chef in
de zaak en ik kreeg vijftig cent per week als loon.
Er werd ook drank en bier geschonken, zodat ik cok
als kellner dienst moest doen. O'ok hier kostte het
scheren drie cent, knippen vijf cent en een glas
genever of bier kostte eveneens vijl' cent.
Er waren in de zaak koperen kwispeldoors, die op de
tafeltjes stonden en deze moest ik op geregelde tijden
ledigen en schoonmaken. Bovendien moesten ze
iedere dag goed gepoetst worden, want daar stond
mijn chef op. Eveneens was dit het geval met de
koperen bekkens, die buiten hingen. Die moesten
altijd glimmend het doel van de zaak aangeven. Bij
al deze werkzaamheden kwam dan nog het aanvegen
en stoften van de zaak, het doen van boodschappen
en huiselijk werk, zoals aardappelen schillen en
groenten schoonmaken.
Op Vrijdag, als er weekmarkt was, kwam er om de
veertien dagen altijd bij ons in de zaak een kippen-
koopman, die zijn waar aan de man bracht op de
kippenmarkt, die toen nog onder de Waag op de
Nieuwestad werd gehouden. Die baard van de man
en hijzelf stonken naar kippen en hanen, want hij
waste zich nooit dat moest de scheerder maar
doen. Het was een heel karwei om dat vuile gezicht
in te zepen, want zijn baard van veertien dagen was
zo hard als een bikkel en het inzepen gebeurde ook
hier met de hand.
Soms kocht hij een „slokje" voor vijf cent en met
scheren mee was liij dan acht cent kwijt. Nooit schoot
er eens twee centen fooi voor mij over, dus l be
grijpt wel, dat ik er altijd een hekel aan had deze
man in te zepen. Toen hij weer eens kwam om zich
te laten scheren, stopte ik zijn neus met mijn vingers
vol zeep, en aangezien dit nogal wat hardhandiger
gebeurde, dan ik gedacht had, kreeg de man een
hevige bloedneus. Door de schrik smeerde ik zijn ogen
ook nog eens vol met zeep en hierdoor werd hij zo
kwaad, dat hij scheldend de zaak uitliep om nooit
meer terug te komen.
Mijn handen waren docr dit inzepen bijna „gaar"
en de chef, die dit zag, zei mij dan ook voortaan wat
minder hard te drukken, om mijn handen te ontzien.
De zaak had heel veel vreemde klanten, zoals slanke
Willem. Over hem wil ik nog even iets vertellen.
Op een goede of, liever gezegd, een kwade dag was
hij nergens meer te vinden. Hij sliep in het hooi boven
een paardenstal, 's Avonds was hij niet helemaal
nuchter bij ons uit de zaak gegaan en in het donker
schoof hij toen te ver naar de ruif van de stal, zodat
hij met zijn hoofd naar bneeden zakte, de benen om
hoog. De volgende dag vond een stalknecht liein, de
arme man was gestikt.
Een andere klant, die K.... heette, kwam van Balk.
Het was een man van goeden huize, maar had een
duur keelgat. Zijn liefhebberij was jodelen en boven
dien kon hij goed schrijven, zodat hij hiervoor nogal
eens aangezocht werd. Er waren in die tijd vrij veel
mensen, die deze kunst niet geheel meester waren.
Door de een of andere omstandigheid verdween deze
man; ik heb hem later nooit meer gezien.
/£T)mdat ik wel weer eens van betrekking veranderen
wilde en wat meer wilde verdienen, kon ik het bij
deze firma niet langer uithouden. Ik was een er
varing rijker, doch een betrekking armer
Na enige tijd werd ik tweede knecht bij de heer
Grainsma op de Voorstreek, tegenover de Nieuwe
Buren. Daar stonden in die jaren de vrachtrijders
met de hondenkarren. Ze kwamen uit de Wouden en
gingen met drie of vier honden voor de kar tot
Drachten, Vierverlaten en Hoogkerk.
Bij mijn baas Gramsma achter bet huis hadden ze
hondenhokken laten maken om de honden van de
vrachtrijders te laten rusten, natuurlijk tegen een
kleine vergoeding. Ik moest ervoor zorgen, dat deze
hondenhokken schoongemaakt werden als de honden
vertrokken waren. Ook moest ik al de andere werk
zaamheden weer verrichten, die ik bij mijn vorige
baas had moeten doen. Het loon was vijftig cent per
week en enige centen fooi.
De honden van de vi-achtrijders waren over het al
gemeen geen schoothondjes, zodat ik terdege op
moest passen, dat zij mij niet te pakken kregen.
In deze zaak was een vergunning om sterke drank
te verkopen, dus deed ik ook hier weer dienst als
kellner. Mijn werktijd was van 's morgens half acht
tot 's nachts één uur en Zondags van acht uur tot
twee uur 's middags. Zoals U ziet was dit wel even
anders dan op het ogenblik, doch wij wisten niet
beter of het hoerde zo.
Zondags was het meestal het drukst, want dan kon
den de klanten vijftien cent verteren en waren ze de
gehele morgen zoet, met hun borrel, het scheren en
haarknippen.
Het gebeurde op een keer, dat zo'n vrachtrijder op de
scheerstoel zat en ik bezig was zijn baard te ver
wijderen, toen er een hond van deze man losbrak.
Op de een of andere manier wist het stomme dier
binnen te komen en hij rook zijn baas. Deze wilde
hem pakken, maar greep mis en viel met stoel en al
om. De leuning brak, ieder begon te schreeuwen en
de hond begon nog luider te blaffen. De vrachtrijder
nam in zijn val een tafeltje mee, waarop twee glaas
jes met drank stonden. Ze vielen luid kletterend op
de grond en de inhoud vloeide uit op de vloer. De
hond, die waarschijnlijk in de veronderstelling ver
keerde, dat ik zijn baas kwaad wilde doen, vloog op
mij af en beet me een stuk uit mijn broek, daar waar
de rug pleegt op te houden. Iedereen was woest. De
vrachtrijder op zijn hond en door de val, de twee
vaste klanten, omdat hun enige vertier bedorven was,
ik omdat er een stuk uit mijn broek gehapt was en
de baas van het spul omdat alles plotseling in een
ruïne veranderd was. Ik eiste van de vrachtrijder
schadevergoeding voor het maken van mijn broek,
waardoor mijn baas in nog groter woede ontstak en
mij zonder pardon de deur uitschopte. Weer met
een ervaring rijker en weer met een betrekking armer.
O, goede oude tijd!
9
(VERVOLG)
G. v. d. WEES