DE SLAGER VAN LEEUWARDEN, VERTREKT NAAR AMSTERDAM \'adat ik nog enige jaren in Leeuwarden als slagers knecht gewerkt had, besloot ik de grote tocht over het water, zoals dat toen heette, naar Amsterdam te maken. Ik was volgens mij oud (16 of 17 jaar) en wijs genoeg om in Amsterdam een behoorlijke boterham te gaan verdienen. Er waren veel inwoners van Leeuwar den, die in die tijd dezelfde behoefte gevoelde, want toen vertrokken velen van Leeuwarden naar Amster dam. De dag brak aan, dat ik zou vertrekken en ik ging reeds enige dagen van te voren bij alle kennissen af scheid nemen. Dat viel helemaal niet mee. Nu moest ik dan in die grote gevaarlijke stad mijn kostje gaan zoeken. Vrijdagmiddag zou de boot vertrekken en ik haalde 's morgens reeds mijn passagebiljet voor één gulden. Dit was toendertijd een héél bedrag voor zo'n boottocht. Ver voor de tijd van vertrek stonden mijn hele fami lie en ik reeds op de Willemskade en keken, niet goed wetende wat we moesten zeggen, naar het inladen van de koeien en andere lading in de Stanfries boot. Ein delijk werd het sein van vertrek gegeven en ik nam, omhelsd door Moeder, Vader, broers en zusters, af scheid en zocht een mooi plaatsje op de boot om ze nog lang na te kunnen zwaaien. Hoewel de tranen in mijn ogen stonden, wilde ik mij toch goed houden en met een wrange glimlach wuifde ik net zo lang, totdat er geen Willemskade en geen Leeuwarden meer te zien waren. Ik sprak mezelf moed in door mij voor te stellen, dat ik een schitterende kans had in Holland, waar ik be ter vooruit kon komen dan in Friesland. Het was een prachtige voorjaarsdag en de tocht naar Franeker en Harlingen verliep voorspoedig. Er heers te een gezellige stemming aan boord, waarvan ik volop genoot, want alles was voor mij een openbaring langs de dorpen en de steden te varen. Franeker vond ik prachtig en in de sluizen van Harlingen keek ik mijn ogen uit. Ik had nog nooit zulke grote sluizen gezien en dan de Waddenzee; wat een ontzaglijk groot water was dat. We gingen bij schemerdonker Harlingen weer uit om de grote reis over zee te beginnen. Eenmaal op zee be gon de wind wat aan te wakkeren en op de boot werd een zeil bijgezet om nog vlugger vooruit te komen. Wat heb ik 's nachts genoten van de zee. Hoge golven ron dom het schip en af en toe hoog water voor en over de boeg. Enige medepassagiers waren zeeziek, maar ik kon mij er nog al aardig overheen zetten, ook al omdat ik geen tijd had om aan zeeziekte te denken. Achter Marken ging de wind weer wat liggen en in de verte ontdekte ik de lichtjes van Amsterdam. Straks zou dus deze stad aan mijn voeten liggen en ik ging met een trots hart voorop bij de verschansing staan om maar niets te missen van het schouwspel. Om ongeveer zeven uur 's morgens voeren we lang zaam de Oranjesluizen binnen. Toen we stil lagen kre gen we van de afgemolken koeien de verse melk te drinken en ik meende, dat deze melk zout smaakte. Hadden deze beesten 's nachts zout water gedronken of had ik een zoute smaak in de mond? De boot begon, toen de laatste sluizen open waren, aan het laatste traject. Over het IJ, waar een ontzaglijke drukte heerste van grote schepen, die af en aan voe ren. Ik keek mijn ogen uit naar de kolosale dokken, waarin prachtige, huizenhoge schepen ter reparatie lagen. Achter het Centraal Station aan de De Ruyterkade meer de de boot. De loopplank werd uitgeschoven en ik ging met de vijf andere passagiers van boord. Daar stond ik dan als jongen van zestien jaar alleen in Amsterdam. Aangezien we in Amsterdam een paar familieleden hadden wonen, besloot ik om daarheen te gaan. Moeder had het adres op een papiertje geschreven en aan de eerste de beste politieagent, die ik zag, vroeg ik de weg naar de Muiderpoort. De agent verstond me eerst niet goed en dacht, dat ik een buitenlandse jongen was, doch toen ik vertelde, zo goed en zo kwaad als dat ging, dat ik uit Friesland gekomen was en hem het pa piertje toonde met het adres erop, was het ijs gauw ge broken en hij wees me zo nauwkeurig mogelijk de weg. Daar liep ik dan langs het Damrak en Rokin naar de Munt, door de Reguliersbreestraat over het Rembrandt- plein en via de Plantage Middenlaan naar de Muider poort. Onderweg stond ik steeds stil om met grote ogen naar de drukte van de wereldstad te kijken. De paar dentrams, die met een snelheid van zeven tot acht ki lometer per uur voorbij suisden, de sleperwagens met twee Zeeuwse knollen ervoor, die ratelend over de kei en hobbelden. Nadat ik er een paar uur over had gedaan om op mijn plaats van bestemming te komen, belde ik bij mijn fa milie aan en ja, gelukkig waren ze thuis. Ik werd al lerhartelijkst ontvangen en moest honderduit vertellen. Nadat ik daar twee dagen gelogeerd had, zag ik in de courant een advertentie staan, waarin een flinke sla gersjongen werd gevraagd. Ik ging er de volgende dag op af en de baas nam me direct aan voor vier gulden in de week, met volle kost en inwoning. Ik was natuur lijk dol gelukkig en nam dan ook direct het voorstel aan. Nadat ik mij enige dagen had ingewerkt, vlotte het werk bijzonder, tot volle tevredenheid van mijn ge achte patroon. In het begin had ik moeite met de Hol landse taal en gooide er nog allerlei Friese woorden en uitdrukkingen tussendoor. Maar ook dat wende wel en ik moest aan de patroon, zijn vrouw en de andere knechts maar steeds over Friesland vertellen, wat ik dan in geuren en kleuren deed. Omdat ik uiteraard- ook weer bestellingen moest weg brengen, leerde ik al gauw Amsterdam kennen. Ik be gon van de stad te houden. De mooie grachten, de Kal- 10

Historisch Centrum Leeuwarden

Leeuwarder Gemeenschap | 1955 | | pagina 10