Feiten en feitje» uii de vorige eeuw I I verstraat en de Dam, de oude binnenstad en de Joden buurt. Hierover schreef ik lange brieven naar huis waar ze altijd met spanning op de post zaten te wachten. Toen de kerstdagen aanbraken, vroeg ik een week ver lof om naar Leeuwarden te gaan, wat mijn baas me prompt toestond. Mijn ouders waren vol verbazing, dat ik er zo goed uitzag en zo netjes in de kleren stak. Iedereen die ik sprak, keek mij bewonderend aan en vol trots liet ik de vele Hollandse woorden horen, die ik in de loop van dat jaar gehoord en onthouden had. Na enige tijd liet ik mijn ouders, broers en zusters ook naar Amsterdam komen en we gingen wonen in een huis aan de Brouwersgracht. Toen ze eenmaal gewend waren, bleken ze er allemaal zéér tevreden te zijn over het leven in Amsterdam. Mijn broer Klaas had al gauw vrienden gevonden bij huis en op school. Het werd Luilak in Amsterdam. Alle flinke jongens ston den reeds vroeg op en mijn broer Klaas was ook van de partij. Hij had met zijn vrienden enige dagen tevoren een dode bunzing gevonden onder de steigers op de De Ruyterkade en die had hij daar vastgebonden met een stuk touw om hem voor Luilakmorgen te gebruiken. Die morgen werd de bunzing uit het water gehesen en het dode dier verspreidde een afgrijselijke geur. Met nog acht andere jongens sleepten ze het cadaver ach ter zich aan over de Nieuwenaijk en door de Haarlem merstraat. Een politieagent kreeg die stoet in de ga ten en de stank in zijn neus en ging er met grote pas sen achteraan. Ze hadden de bunzing echter al aan de deur van een stokvisbeukerij gebonden, die op de hoek van de Brouwersgracht en de Prinsengracht was. En maar joelen en schreeuwen van: „Luilak, Beddezak" De politieman, die het vieze beest niet van de deur wilde halen, holde de kwajongens achterna, maar kon hen niet te pakken krijgen. Hij besloot een list te gebrui ken en ging in een waterplaats staan, die echter te wei nig beschutting bood, want zijn helm stak er bovenuit. Eén van de belhamels, een grote lange knaap, wist het gebouwtje van achteren te naderen en trok met een flin ke ruk de helm van het hoofd van de agent. Daarna plantte hij hem onder luid gejuich op zijn eigen sche del en sprong pardoes in de Brouwersgracht. De kaalhoofdige agent vloog uit zijn stelling en zag de jongen in de gracht zwemmen met z'n helm op. In een kort ogenblik verschenen enige tientallen kijklusti- gen langs de wallekant en dezen dachten allemaal, dat er een agent te water lag. Ook het resterende groepje jongens stond aan de overkant zich te verkneuteren en ze keken hoe dat allemaal wel zou aflopen. De agent, die met zijn dreg alle mogelijke moeite deed om de jongen te vangen, slaagde hierin echter niet, om dat de knaap kon zwemmen als een otter. Na enige tijd klom hij op een dekschuit, die aan de overkant lag, legde zorgvuldig de helm neer en met de kreet „Luilak" verdween hij onder grote hilariteit tussen de omstan ders. De agent moest, met het schaamrood op zijn ka ken, z'n gestolen helm van de dekschuit halen, waar bij hij nog flink in de maling werd genomen. G. VAN DER WEES. Het winterzonnetje beschijnt de was aan de Westersingel. 8 Nov. 1830. Vier kompagnieën schut ters, 600 man sterk, waaronder 235 vrijwilligers onder commando van majoor J. G. van Wageningen, mar cheren door de Vrouwenpoort te Leeuwarden, waar 24 trekschuiten en één barge voor het vervoer naar Harlingen gereed liggen. 27 Nov. 1830. Franeker en Groninger studenten marcheren als een com pagnie Hankeurs naar Harlingen om daar ingescheept te worden. 4 Jan. 1831. De eerste compagnie van het tweede bataillon vrijwillige Frie se schutterij, 150 man sterk, mar cheert van Leeuwarden naar Bra bant. In de kazerne Prins Frederik worden 700 man rustende schutterij uit verschillende gretenijen ontvan gen. 20 Jan. 1831. Verschenen bij Suringar te Leeuwarden: „Liederen voor on ze schutters en rustbewaarders", door een sergeant bij de vrijwillige schutterij te Leeuwarden.

Historisch Centrum Leeuwarden

Leeuwarder Gemeenschap | 1955 | | pagina 11