j-(je «^eeuwarien ie hacrten en ie wallen verlwr
p edurende de Franse overheersing
was ook het onderhoud van de
stedelijke vestingwerken sterk ver
waarloosd. De zeven stadspoorten
waren voor het merendeel oud en
bouwvallig geworden en groot waren
de kosten, die er aan besteed moes
ten worden, indien men ze in weer
bare toestand wilde behouden. Het
vertrouwen op het vermogen der
stadsvesten, ter afwering van vijan
delijke aanvallen, was evenwel aan
merkelijk gedaald sedert Napoleon
had bewezen, hoe weinig veroveraars
zich aan zulke verdedigingswerken
storen. En welke vijand zou men, na
de pas gesloten vrede ook hebben te
vrezen? „Beter ware het de poorten
en wallen te slechten en hun plaats
tot nuttiger einden te bestemmen,
dan grote sommen aan herstelling
daarvan te besteden".
Zo dachten sommige, doch niet de
meeste leden van de raad, toen de
ze in 1817 besloot een som van 8000
aan de herstelling van de Tuinster-
poort ten koste te leggen; het denk
beeld van afbraak was te nieuw en
te gewichtig, om dadelijk algemene
bijval te verwerven. Toen men even
wel het volgende jaar met de her
stelling van die poort begon, was
een verzoekschrift van enige bewo
ners van de Tuinen om die poort
weg te ruimen, aanleiding, deze zaak
nogmaals in overweging te nemen.
Tot de eerste stap, het slopen van
de smalle Tuinster Land- en Water
poorten, werd besloten.
In de plaats van de Landpoort werd
De oude Wirdumerpoort in het begin van de vorige eeuw
fk
nu een ijzeren hek voor de afsluiting
binnen de Vlietster-brug aangebracht
en de Waterpoort door een houten
brug op muurwerk vervangen. De
Roodebrug op de Tuinen werd als
overtollig gesloopt. Tegen de glooien
de zijden van de stadswal werden
stenen trappen met leuningen ge
plaatst. Gelijktijdig werd het nauwe
poortje in de wal naast de Amelands
straat het Vossegat weggebro
ken en de opening verwijd en met
een brug op de wal overdekt, om
een betere toegang te verschaffen.
P) it was het begin van de verbreking
van de stadsvesten. Het kostte
daarna weinig moeite om in 1820 tot
het afbreken van de Lieve Vrouwen
poort en in 1822 tot het wegruimen
van de Wirdumer-buitenpoorten te
besluiten. De opbrengst daarvan
werd voor de verbetering van de bin
nenpoorten gebruikt. Bij de laatste
werd tevens een nieuw wachthuis ge
bouwd.
Inmiddels was het denkbeeld, om
door het weggraven van de stadswal,
tussen de vroegere Tuinsterpoort en
het verwijde Vossegat een ruim
plein met een kade, geschikt als lig
plaats voor schepen, aannemelijker
geworden. Op 10 Augustus 1824 werd
hiertoe besloten. In het volgende jaar
ging men tot de uitvoering over; er
werd een schoeiwal aangelegd en
daarna kwam de los- en laadruimte
tot stand, die de Nieuwe Kaai werd
genoemd. In het zelfde jaar werd
ook de Hoeksterpoorts-dwinger aan
de oostzijde afgegraven voor het
aanleggen van een stads-timmerwerf.
De Jacobijner-dwinger werd ge
slecht, met het doel daar te eniger
tijd een ziekenhuis te bouwen.
De aanleg van een straatweg van
hier naar Groningen leidde er toe,
dat de korenmolen en de woning op
de Hoeksterpoorts-dwinger in 1830
afgebroken- en verplaatst werden.
Voor de toenemende bevolking van
de buitenbuurten, wier bewoners
voor een groot gedeelte in de stad
hun werkzaamheden hadden, was het
van ouds bestaande poortgeld een
even drukkende last. Door de veel
vuldige klachten werden deze stads-
1 1