Keesje Eikeldop en de Elfjes
"1
i
13
eesje Eikeldop wandelde door
het bos. Het was een heerlijke
warme zonne-dag. Hij keek naar
de bloemetjes die overal te voorschijn
waren gekomen in de lente en die nu
met hun kleuren het donkere bos hele
maal vrolijk hadden gemaakt.
Hij kwam langs een donker gat in de
grond en dacht: zou daar iemand in
wonen? Hij ging er vlakbij staan en tpen
zijn ogen aan de duisternis gewend
waren zag hij, dat het gat het begin van
een lange, donkere gang was. En op
eens hoorde hij een stem zeggen: „Dag
Keesje Eikeldop, kom je mij eens op
zoeken?" en uit het donker kwam
iemand aankruipen met een mooi flu
welen jasje aan.
„Wie bent U?" zei Keesje Eikeldop, „ik
ken U niet!"
„Maar ik ken jou wel!" was het ant
woord. „Ik ben Oom Mol. Ik heb de
hele winter onder de grond geslapen en
toen de lente kwam, ben ik weer wak
ker geworden. Toen hoorde ik dat jij in
het bos was komen wonen. Ik ga een
beetje wandelen, ga je mee? Dan kun
je mij meteen helpen, want ik zie niet
zo erg goed met dat schelle zonlicht."
Natuurlijk wou Keesje wel met Oom
Mol gaan wandelen, dat vond hij wat
gezellig! En Oom Mol vertelde hoe het
er onder de grond uitzag; daar was het
een wir-war van de wortels van bomen
en planten, 't Was heel moeilijk om een
mooie gang te maken, want telkens
raakte je verward in al die dikke en
dunne draden, waardoor de planten het
eten en drinken uit de aarde opzogen.
Toen zij een eindje gekuierd hadden,
kwamen zij aan een open plek in het
bos, waar mooie bloemen stonden op
EEN VERVOLGVERHAAL
VOOR DE KINDEREN
het groene gras. Opeens hoorden zij
muziek, net alsof hele fijne zilveren
klokjes werden geluid.
„Oom Mol, wat is dat?" vroeg Keesje
Eikeldop. „Ik hoor zulke mooie muziek,
maar ik zie niets!"
Meteen kwamen zij te voorschijn van
achter een brede struik en konden het
grasveld overzien.
„O ",zei Oom Mol, „ik weet het al, dat
zijn elfjes die zingen. Dan is er zeker
iets bijzonders gebeurd. Zij zingen
a 11 ij d heel mooi, maar zoals vandaag
heb ik ze nog nooit gehoord."
Keesje herinnerde zich nu opeens, dat
Tante Kraai ook al gesproken had van
„elfjes" en dat hij toen niet wist wie
dat waren. Dus nu zou hij ze zien! En
ja, daar zag hij iets! Hele slanke, kleine
meisjes met lichtgekleurde vleugeltjes,
en lichtgekleurde gazen jurkjes waar
van de rokjes stijf uitstonden. Zij zongen
met hoge stemmetjes en stonden naar
iets te kijken. En dat „iets" dat was
een héél klein elfje, het lag in een
hangmatje te wiegen tussen de bloemen.
„O, wat mooi, Oom Mol", zei Keesje.
„Ja Keesje Eikeldop, dat tref je! Er is
een klein elfje geboren en het ligt in
een hangmat gemaakt van spinne-
draden. Zie je wel, dat Tante Spin een
web heeft gespannen? En toen heeft zij
er meteen een hangmatje voor het
kleine elfje aan vast gemaakt."
„Wat lief van Tante Spin", zei Keesje,
„ik dacht dat spinnen boze dieren
waren!"
„Wel neen! Spinnen zijn geen boze
dieren. Zij lijken alleen wat griezelig,
omdat zij zoveel pootjes hebben. Maar
zij doen helemaal geen kwaad. Luister,
de elfjes houden op met zingen, het
kleine elfje slaapt zeker. En nu gaan
zij dansen."
En jawel hoor! Daar zweefden en spron
gen de kleurige elfjes over het gras. De
wind deed heel zachtjes het hangmatje
heen en weer wiegen, zodat het kleine
elfje niet wakker zou worden. Vogeltjes
en een ree'tje kwamen kijken een een
eekhoorn kwam aangehupt met een
prachtige bloemenkrans in de pootjes.
Dat was een geschenk voor het nieuw
geboren elfje.
„Wat is het hier mooi en heerlijk!", zei
Keesje Eikeldop met een zucht. En
toen wandelden Oom Mol en hij weer
terug naar de donkere gang, want Oom
Mol kreeg pijn aan zijn ogen van het
schelle zonlicht.
M. J. VAN HEEMSTRA