HET VLIET
HET VLEES VAN LEEUWARDEN
EEUWENLANG EEN DOORN IN
j et Vliet, dat thans vrijwel geheel binnen de uitbreiding van de stad is
I getrokken, heeft vele eeuwen een merkwaardige positie in of liever: bij
Leeuwarden ingenomen als een soort voorstad buiten de wallen. Dit verleende
deze langs het water gebouwde buurt, met haar drukke handel en nijverheid, een
uitzonderlijk karakter, ook wat de bewoners betreft. Het proces van gelijkschakeling,
dat in de eerste helft van de vorige eeuw werd ingeluid door het verdwijnen van
de stadswallen, is in de loop van meer dan honderd jaar ver voortgeschreden, maar
toch hebben het Vliet en de echte Vlietsters nog iets behouden van een apartheid,
die de erfenis van eeuwen is. Wat heeft zich in deze eeuwen in en om het Vliet
afgespeeld? We willen daarover in dit artikel eens iets vertellen.
Om een beginpunt te vinden gaan we
terug naar de Middeleeuwen, de tijd,
waarin Leeuwarden groeide van neder
zetting tot stad. Het jaar 1435 was daar
bij een mijlpaal door de samenvoeging
van Oldehove, Nijehove en Hoek tot het
eigenlijke Leeuwarden, dat omstreeks
dezelfde tijd de eerste omwalling kreeg,
ter bescherming tegen vijanden, die in
deze woelige tijd van strijd tussen Schie-
ringers en Vetkopers de veiligheid der
stedelingen bedreigden. Bood het stads
gebied haar bewoners een betrekkelijke
mate van rust en veiligheid het Bier-
oproer van 1487 bewees, dat de on
schendbaarheid niet volledig was
daartegenover stonden vaak drukkende
lasten voor de stedelingen. Naast de
belastingen was er de gebondenheid aan
het systeem der gilden, die het maat
schappelijke leven vrijwel geheel be
heersten. Men weet, dat zo n gilde een
besloten gezelschap van vakgenoten
was, ter behartiging van hun materiële
en ook hun geestelijke belangen. Eén
der gevolgen van het gildewezen was,
dat de beoefenaren van hetzelfde beroep
bij elkaar gingen wonen; hedendaagse
namen als Slotmakersstraat, Schoen-
makersperk en Korfmakersstraat herin
neren hier nog aan, evenals de Kelders,
waar de bierbrouwers woonden. Zij
vormden één der machtigste gilden.
Bood de stad veel voordelen, het wonen
en werken daar had ook nadelen door
de strenge reglementering, die moeilijk
te doorbreken was voor wie een grote
mate van persoonlijke, zakelijke vrijheid
nastreefde. En zo ontstond belangstelling
voor de onmiddellijke omgeving van de
stad, waar men vrij kon werken en
wonen, met het' stedelijke gebied als
veilige ruggesteun. Het Vliet, met zijn
voor het toenmalige verkeer onmisbare
vaarwater, was een uitstekende vesti
gingsplaats voor deze „buitenbeentjes";
zij bouwden daar hun huizen, toen Leeu
warden nog maar pas bezig was met de
consolidatie van zijn stadsbestaan. Om
streeks 1500 wordt het Vliet voor het
eerst genoemd als bebouwde streek.
De stad Leeuwarden zag deze uitwas
zeer ongaarne aangroeien en heeft zich
dan ook van het begin af tegen de be
bouwing van het Vliet verzet. Het zou
een eeuwenlange strijd worden, waarbij
de „voorstad" menigmaal ernstig in
haar bestaan werd aangetast, maar nim
mer tot onderhorigheid kon worden
gedwongen. Daarvoor werd de eigen po
sitie al direct te sterk door de belang
rijke ontwikkeling van handel en in
dustrie, die zich hier vrijelijk konden
ontplooien.
In de vijftiende eeuw konden de Vliet
sters dankbaar profiteren van een ge
schil tussen het Leeuwarder stadsbestuur
en de grietman van Leeuwarderadeel
over de vraag, aan wie hun plaats van
vestiging toebehoorde. Wanneer de
grietman er terecht het gezag uitoefende,
dan kon het Vliet zich onafhankelijk
van Leeuwarden gedragen en uit prac-
tische overwegingen nam men dus maar
aan, dat de stad ten onrechte protesteer
de tegen de vestiging van kooplieden,
schippers en handwerkers, die zich aan
de Leeuwarder verordeningen niets ge
legen lieten liggen. Formele verandering
kwam hierin pas, toen prins Karei van
Oostenrijk in 1515 de stad een privilege
verschafte wegens haar „vromicheyt,
getrouheyt, volstendicheyt ende op-
rechticheyt", waarbij ook het gebied
van het Vliet aan Leeuwarden werd
toegewezen. Alle bewoners buiten de
stad zouden in de rechten en lasten der
stedelingen delen en er zouden geen
nieuwe huizen buiten de stad mogen
worden gebouwd, dan met toestemming
van de stadhouder. Het stedelijk be
stuur haakte bij deze bepalingen in door
het uitvaardigen van een bouwverbod.
Wanneer de hedendaagse Vlietster zon
der toestemming van B. en W. (en wie
daar verder aan te pas mag komen]
gaat bouwen en een bedrijf uitoefenen,
dan komt hij niet ver bij de verwezen
lijking van zijn plannen. Maar de bewo
ners van deze buurt in de zestiende
eeuw negeerden het gezag en gingen
rustig verder met de uitbreiding der be
bouwing. In de papieren, die op deze
tijd betrekking hebben, worden de vol
gende bedrijven vermeld: een koren
molen, een tichelwerk, twee windmolens,
.,die raepzaet, lynzaet ende coolzaet
slaen ende malen" (oliemolens dus),
enige pan-, pot- en estrikbakkerijen, een
zoutkeet en een scheepstimmerwerf.
Verder woonden er uiteraard veel schip
pers en vissers.
De ontwikkeling werd af en toe ver
stoord door stedelijke maatregelen, die
1