5 ituur ideel van de :nde, elijk jrac- naar teer- ;den, aan ge- ;ring van ilege lieyt, op- ibied werd i de der geen ogen ming be door )d. zon- wie men] men, izen- ewo- ende ngen be- deze vol- >ren- lens, Izaet dus), een verf. :hip- ver- die overigens niet meer dan „speldeprikken" betekenden. Zo weigerde Leeuwarden het Vliet in 1567 het bezit van een eigen bakker, zodat men zelf het brood moest maken of dit uit de stad moest halen. De Vlietsters wendden zich ver bitterd tot de Stadhouder, maar kregen daar te horen, dat ze in de stad moestert gaan wonen, wanneer ze de lusten daar- van deelachtig wilden worden, in 1579 vaardigde de stad een verbod voor be woners van het Vliet uit, om zich zonder toestemming in Leeuwarden te vestigen. Hierbij werd speciaal gedoeld op de armen, die de Vlietsters blijkbaar wel graag aan de stad kwijt wilden. Tezelf- der tijd werd bepaald, dat in Leeuwarden niet voor de armen op het Vliet mocht worden gecollecteerd. In 1598 werd nog maals bepaald, dat de Vlietsters voor hun eigen armen moesten zorgen. De stad liet dus op bepaalde punten wel nadrukkelijk haar rechten gelden en ook de gilden lieten zich niet onbetuigd bij het verzet tegen de zelfstandige ontwik keling van het Vliet. Zo verhinderde het machtige bierbrouwersgilde aanvankelijk de oprichting van een eigen brouwerij. Dat het Vliet desondanks niet was „drooggelegd'' blijkt uit een bepaling van 1597, toen de stedelijke raad besloot, dat er niet meer dan drie herbergen mochten zijn. Dit was een gevolg van de vele drinkgelagen, die het Vliet een slechte naam bezorgden. In de acht tiende eeuw waren er echter drie bier brouwerijen en vijf jeneverstokerijen Leeuwarden trok zich uiteraard weinig of niets aan van de veiligheid der Vliet sters, wier woonplaats onbeschermd in het Friese land lag. Men schijnt er dan ook vaak overlast te hebben ondervon den van vreemd krijgsvolk, behalve in 1585 toen op Schilkampen een wacht werd gelegd, in verband met de dreiging van Spaanse benden. Een punt van voortdurende wrijving tussen Leeuwarden en het Vliet was de verbinding tussen beide. De Vlietsters, niet gebrand op de lasten van de stad maar wel op de lusten, wensten een gemakkelijke toegang, maar de stad had daarbij maar weinig belang; ten slotte was afsnoering van de „uitwas" het enige middel om deze in bedwang te houden. Tot het midden van de zeven tiende eeuw is er geen brug geweest tussen Vliet en Tuinen; er was alleen een waterpoort, zodat de Vlietsters, die deze kortste weg wilden gebruiken, met een bootje moesten overvaren. Te voet kon men van 1591 af van het Vliet naar de stad komen langs een pad naar de Wirdumerpoort, want in dat jaar werd een brug gebouwd over de monding van de Potmarge. Deze weg kwam niet in de eerste plaats tot stand om de bewoners van het Vliet te gerieven, maar ten be hoeve van de bezitters der tuinen, die vooral in de zeventiende eeuw tussen Vliet en Potmarge werden aangelegd In 1611 en 1636 werd actie gevoerd voor een voetpad ten behoeve der Vlietsters naar de Hoeksferpoort; in beide jaren besloot de raad tot de aanleg daarvan en in het laatstgenoemde jaar werd het besluit uitgevoerd. Intussen bleef de wenselijkheid leven van een korte verbinding tussen Vliet en Tuinen. In 1637 stond de stedelijke raad de aanleg van een poort met een gang- brug over de gracht toe, onder één voorwaarde: nieuwe vestiging op het Vliet zou verboden worden, zodat de buurt na verloop van tijd ontvolkt zou raken. Het is geen wonder, dat de Vlietsters dit offer groot vonden en het Pietersburen op het Vliet, naar een schilderij uit het begin der vorige eeuw. (Gemeentelijke verzameling.)

Historisch Centrum Leeuwarden

Leeuwarder Gemeenschap | 1955 | | pagina 5