In de Poptasteeg u/as i'ï
een openlucht-sociëteit
De „Pipsteeg" was een rustig straatje aan de rand van de ghetto
STADSGESCHIEDENIS VAN HOREN - ZEGGEN
4
De Poptasteeg staat op sterven en het is nu al te zien dat de steeg een
leegte zal achterlaten. Een leegte, voorlopig bezaaid met brokken puin van
de huisjes, die in 1952 bij een storm instortten. Nog staat er in één van
de vier hoeken die deze lange steeg tussen de Nieuweburen en Achter de Grote
Kerk maakt een wat scheefgezakte straatlantaarn en met wat goede wil kan men
zich nog verplaatsen in de romantische sfeer, die rond de „Pipsteeg" hing zo'n
halve eeuw geleden. De tegen elkaar leunende huisjes generen zich niet voor de
verveloze kozijnen, de van ouderdom kromgetrokken dakgoten en de gescheurde
muren; ze hebben hun taak gedaan en wachten nu gelaten hun lot af.
Er wonen geen mensen meer in de Pop
tasteeg en eigenlijk is daarmee de situa
tie hersteld van vóór de reformatie in
1580, toen op deze plaats zich de appel
hof uitstrekte van het Jacobijner kloos
ter. Dit gehele kwartier werd bebouwd
na de opheffing van „den Predicaren
Clooster", toen kwamen huizen „Achter
de Grote Kerk" en aan de „brede plaats"
naast de voormalige kloostergebouwen
en in de vroegere Jacobijner Appelhof,
die begrensd werd door de „Monnike
muur" kwamen de Pottebakkersplaats en
de Poptasteeg tot stand. Nu is dit ge-
V
bied wéér onbewoond, de „vernikkelde
neger", de Spindelaars en de Van Zand-
voorts zijn verdwenen, zelfs de laatste,
Jetse de Groot, verliet zijn woninkje.
Deze laatste bewoner sloeg eind 1952
een schutting halverwege de openbare,
doorgaande steeg en als in een labyrinth
moest men eerst tot de helft de hoekige
steeg inlopen om te ervaren dat men
niet verder kon. Die schutting moest het
doorgaande „verkeer" in de steeg staken
en het hielp zowaar. Gemeentewerken
liet de Pipsteeg aan beide zijden van een
deur voorzien; één daarvan verdween
inmiddels weer (en heeft ook geen zin
nu een toegang ontstaan is door het af
breken van een huis aan de Nieuwebu
ren) en de andere stuurt nóg steeds de
argeloze wandelaar, die van de Nieuwe
buren komt, na een lange wandeling
terug. De ouderdom in steen en hout,
die men dus van twee kanten aan de
Nieuweburen bereiken kan dateert van
het eind van de zeventiende eeuw. In
1679 wordt gesproken van „tien kamers,
staande aan de Poptastraat bij de costerij
binnen Leeuwarden". Vroeger bevonden
zich in de toen nog straat genoemde
volkseigen dracht overnamen. Zo kon
men in dit gedeelte van de stad ook
Joodse vrouwen zien met het oorijzér op.
Er waren in deze wijk heel wat Joodse
vellenhandelaren, de Dwingers, Kramers
en Cohens bijvoorbeeld. Dwinger woonde
aan de Breedeplaats, maar hij had zijn
velleninleggerij aan de Poptasteeg, aan
de laatste hoek voor de uitgang van de
steeg Achter de Grote Kerk. Op het be
drijf zelf was de jeugd wel uitgekeken
tenslotte, maar altijd nieuw en boeiend
was de aanvoer van velletjes, want er
kwamen heel wat mensen van buiten
naar de steec^ met mollen-, bunzing-, ko
nijnen- en lammerenhuiden en er liep
steeg tien woninkjes, die „om niet" be
woond werden en eigendom waren van
Elisabeth Jans Popta, een nicht van dr.
Henricus Popta.
De Poptasteeg ligt aan de rand van het
ghetto, de buurt, waarin het Joodse deel
van de Leeuwarder bevolking w.oonde,
leefde en handelde. Wat bijna nergens
ter wereld het geval heet te zijn, de
Joden pasten zich zo volkomen aan bij
de rest van de bevolking, dat zij zelfs de
ook wel eens een poesenvelletje door.
Ze reisden alle handelaren af, want er
kon eens iemand zijn, die een cent méér
gaf.
Op de hoek van de Poptasteeg en de
Nieuweburen, de ingang naar het woon
huis was in de steeg, woonde de Jood
Schuijer, die ook al in vellen handelde.
Toen de weekmarkt nog grotendeels op
de Brol gehouden werd (de lapke-Joden
met „een cent een el") en de kippen-
markt op het Ruiterskwartier was, stond