In het donker Het was al laat en het regende mie zerig. In de straat weerkaatste het licht van een paar lantaarns op de natte straatstenen, maar dat was zo ongeveer het enige wat men van hun activiteit gewaar werd. De huizen ston den als duistere schimmen langs de kant en een niet binnengehaalde asemmer wachtte als een hinderlaag op de arge loze voorbijganger, die er in het half duister over zou struikelen. Ik zag het ding staan, koerste er omheen en peinsde bij het verdergaan over het gebrek aan verantwoordelijkheidsbesef van de man of de vrouw, die op dit moment waar schijnlijk rustig in een van deze don kere huizen lag te slapen. Ik bedacht, dat het een goede straf zou zijn, wanneer ik de nalatige nu wakker zou bellen om hem of haar op dit verzuim opmerkzaam te maken, maar de moeilijkheid was, dat niet precies viel uit te maken bij welk pand de asemmer hoorde. Daarom liep ik verder en nog steeds in gedachten over de laakbare slordigheid van vele onzer burgers sloeg ik de hoek om. Op die hoek was de straatlantaarn stuk en dus was het er pikkedonker. Ik botste tegen iemand op, die juist van de an dere kant kwam, van schrik gilde en iets liet vallen. Het was een vrouw; aanvan kelijk was dit niet met het oog waar te nemen, maar wel met het oor, want mijn tegenligger sloeg een specifiek vrouwe lijke angst- en schrikkreet uit. Nu had ze het ongetwijfeld getroffen, want bij avond is vaak veel kwaad volk op pad en ik liep daar alleen maar om naar huis te gaan en niet om eenzame voorbijgangers te beroven. De kans daartoe was overigens buitengemeen gunstig, want direct na de kreet riep de vrouw: „Mien taske is vallen". Ik zei „Pardon" en bukte me, om bij het op rapen behulpzaam te zijn. Inmiddels was ik wat aan het donker gewend geraakt en toen zag ik, dat het tasje niet alleen was gevallen. Het was ook opengegaan en de inhoud lag op de straat verspreid. De man, die niet ter zake kundig is, kan zich geen voorstelling vormen van wat er allemaal in zon tasje kan zitten. We lagen allebei op onze knieën om de hele bedoening op te rapen. Dat was natuurlijk slecht voor de kleren en bo vendien voor de gezondheid, omdat zo'n natte straat koud optrekt. Maar bij ramp en tegenspoed let men niet op het eigen welzijn. De vrouw rukte me zeer bedrijvig alles wat ik opraapte uit de hand, beducht als ze blijkbaar was, dat ik me haar eigendommen zou toe-eigenen. Het was vervelend onder de druk van een der gelijke verdenking over de straat te kruipen, maar ik kon op dat moment moeilijk bewijzen, dat mijn strafblad zo blank als een lelie is. Veel conversatie was er niet bij deze onverwachte ken nismaking,- ik vertelde enige keren, dat het me erg speet en ik probeerde haar mee te trekken in mijn critiek op het electriciteitsbedrijf, dat onvoldoende zorg aan de straatverlichting besteedt. Ze rea geerde maar matig; misschien was haar man wel iemand van het licht, wellicht waren al haar gedachten bij het onbe schadigd en volledig terugkrijgen van haar eigendommen. Enfin, na enkele ogenblikken was alles opgeraapt en in het tasje gestopt. De vrouw ging staan, ik deed hetzelfde, maar voordat ze het tasje dichtknipte, rommelde ze nog wat tussen de inhoud. „Hebt u nog niet alles?" vroeg ik. Haar hand woelde nerveus in het tasje, ze haalde er een portemonna'e uit, knipte die open, zocht tussen de inhoud en zei toen heel hulpeloos: „Mien sleutel de sleutel is fut...,". Dat was een drama, want bij het mini male licht viel niets meer on de straat te ontdekken. Nu hoefde dit helemaal niet te betekenen, dat de sleutel daar niet lag, want zo'n klein ding is zelfs bij klaarlichte dag zo uit het oog verdwenen. We gingen allebei weer door de knieën en begonnen systematisch het plaveisel af te tasten. Het zou voor een toevallige voorbijganger een merkwaardig schouw spel zijn geweest ons zo bezig te zien. Maar er was geen voorbijganger; het was twaalf uur geweest en dan bevindt de rechtgeaarde Leeuwarder zich niet meer op straat. Het werd een vermoeiende en hopeloze zoekpartij. Ergens moest de verloren sleutel liggen, maar nergens was zij te vinden. „As ik 'm niet weromfien, dan ken'k er niet in", klaagde de vrouw en een groot gevoel van ridderlijkheid kwam mij nieuwe energie schenken. De sleutel moest er liggen, de sleutel zou gevonden worden, want jandorie men laat een arme vrouw toch niet op de stoep van haar woning zitten wenen tot de dageraad? „We moeten een zaklantaarn hebben", riep ik manmoedig en ik besloot deze ergens te gaan lenen. Alle huizen waren even donker en dus was elke poging om een geschikt adresje te zoeken zinloos. Ik opende het hekje van een voor tuintje en drukte op het belknopje van de deur. Het bleef stil en donker. Ik voelde me zeer onzeker en keek om me heen. Op de straathoek zag ik vaag de schim van de vrouw. Ze had het zoeken gestaakt en stond daar als een toonbeeld van verslagenheid. Het zou een mooi beeld voor een Franse film zijn geweest, want daar zijn ze gek op vrouwen, die in het donker en in de regen op de hoek van een straat staan mèt of zonder huissleutel. De mensen binnen hadden een gezonde slaap en ik aarzelde even voordat ik opnieuw belde. Ten slotte deed ik het, omdat het geen zin had elders opnieuw te beginnen. Nu drukte ik lang op de knop, met de moed der wanhoop. Het duurde desondanks nog even, maar toen werd in de gang een lichtje aangeknipt. Door het deurraam pje zag ik een gezet man in pyama naar beneden komen. Hij liep moeilijk en wat onvast naar de deur. Achteraf vond ik de keus toch niet zo gelukkig; ik had liever met een schraal mannetje te doen gehad, want dikkerds kunnen zo opvlie gend zijn. Enfin, ik had het tuinhekje open laten staan, zodat een snelle af tocht mogelijk bleef. De deur ging op een kier open en ik zag nu het markante, brede silhouet van de man, die met een hoesterige stem vroeg wat ik wilde. Ik wilde een zak lantaarn, zo vertelde ik. „Een zaklantaarn?" vroeg hij in de opperste verbazing en hij deed een stapje naar voren, tot op de stoep. Zijn houding was duidelijk agressief en ik ging iets terug om afstand te bewaren. „Jou kennehernam hij en hij zuchtte diep, blijkbaar om zich voor te bereiden op een bijzonder krachtige uit spraak. Voordat hij zijn betoog kon ver volgen, klonk er evenwel een luide kreet, afkomstig van de vrouw op de hoek van de straat. De dikke man, die onkundig was van haar aanwezigheid,

Historisch Centrum Leeuwarden

Leeuwarder Gemeenschap | 1956 | | pagina 4