jemen
v - V I W ».- ■-^■-■»
Hoe het vroeger was in de buurt
van de Groningerstraatweg
Vergonet, die een touwwinkel had op
de Voorstreek. Prachtig was dat, als er
een man met een dik bos vlas om de
middel, al maar achteruit liep. In latere
jaren is die lijnbaan verplaatst en kwam
hij bij ons op het land.
Dat land was voor ons een paradijs
en dan de „hutte", een oud hok, waar
de mannen hun gereedschappen opbor
gen en waar ze schuilden als er een
mensen in hun gemakkelijke stoelen in
de Goudenregenstraat, ongeveer bij de
nummers 43-45. Daar heeft onze hutte"
gestaanLater kregen we nog meer
afleiding. Er werd een lange bijenstal,
achter op het land gebouwd. En al gauw
werd hij bevolkt met korven nijvere
bijen. Die stal was toen het eigendom
van wijlen Baron Rengers, van wie de
mannen het land pachtten.
Voor die stal langs was een grote akker
besseboompjes. Als die bessen geplukt
werden, gebeurde het bij avond, want
dan was het bijenvolkje het rustigst.
Toch kwam vader wel eens thuis met
een dubbele neus of een lip als die van
een Papoea....
Het is alles voorbij het land is weg,
de oude „hutte", en ook de bijenstal.
Allemaal bloemenstraten zijn er voor ge
komen, Goudsbloem, Goudenregen, Aza-
lia en Jasmijn, noem maar op. Doch op
De Groningerstraatweg, een halve eeuw geleden
regenbui kwam. Een tafel, twee oude
stoelen, met een kastje vormden het
meubilair! In een hoek lagen „aardbei
koppen", roodstenen bakjes, waarin toen
de aardbeien werden verkocht.
Als wij het „geluk" hadden, ook een
regenbui te treffen, boften we, want dan
kregen wij ook wat koffie of thee in de
„hutte", uit vaders kom. Een feest was
dat! Wij zaten op ons kistje of een om
gekeerde korf net zo heerlijk als nu de
verzoek van de pachters van het land,
werd één straat naar de stal genoemd.
Dat is de Bijenholstraat, die ook zo on
geveer loopt op de plaats, waar vroeger
de bijenstal stond. De beide mannen, die
die grond jaren hebben bewerkt, zijn al
lang niet meer, maar voor mij is de
Bijenholstraat altijd nog een herinne
ring aan deze beelden uit onze kinder
jaren.
S. ELZENGA - KOOISTRA
7ie zou in de brede, moderne
verkeersweg, de Groninger
straatweg, onze „Zwarteweg"
van vroeger herkennen? Ja, zij die haar
gekend hebben, kunnen er nog van ver
tellen. Als men eens rustig wou wan
delen, ging men „een eindje de Zwarte
weg uit". Kom nu eens!
Vooraan, direct over de Rijksbrug, stond
de oude herberg „De Bleek" van de fa
milie Klopma. Geen Bleeklaan, geen
Willem Sprengerstraat, alleen de rijen
huizen van „Werkmanslust" waren er
al en voor die tijd waren het nette
woningen. Verder was er aan beide kan
ten grasland, waar het vee van de en
kele boerderijen zomers graasde.
Wat vermaakten wij ons als kinderen,
in de winter met de sneeuwploeg, die
altijd lag op de hoek van de Lekkumer-
weg (nu hoek Goudsbloemstraat). Het
was een grote houten driehoek met ijzer
beslagen. Als er nu veel sneeuw lag,
werd er een paard voor de ploeg ge
spannen en het schoonmaken van de
toenmalige rijweg werd een pretje voor
de jeugd.
Onze vader en een oom hadden een
groot stuk gardeniersland in die rich
ting. Het was voor ons een feest, als
wij in de zomer, om vier uur na de
school, naar het land van vader mochten.
Wij gingen op „Vieversbuurt" (Ooster
singel) op school, we liepen dan eerst
bij de gracht langs en dan het singeltje
tussen de gasfabrieken door (nu is het
geen weg meer). Zo kwamen we op de
Zwarteweg.
Op het eind van de laatste rij huizen
van „Werkmanslust" was een hoog hek;
er was „een weetje" bij om het open te
krijgen, maar wij wisten hoe dat moest.
Zo kwamen we op de greide van een
zekere De Roos. In de verte was nog een
hek en dan waren we eindelijk op
het land van vader. Maar op die greide
van De Roos was voor ons ook nog heel
wat te zien.
Daar was toen een lijnbaan van de heer