Van tien kabouters en een zilveren hoorn
17
ri^erwijl Sjankerdebal en Peltridewi
achter elkaar aanliepen, dachten
zij allebei: wat wordt het kóüd!
Zij keken eens naar de lucht, de zon
scheen niet meer, er begon een nare,
harde wind te waaien enwat viel
daar voor wits uit de lucht?
Dat was zowaar sneeuw! Sneeuw? Daar
hadden zij helemaal niet op gerekend.
Zij hadden geen winterjasjes en geen
sneeuwschoenen aan en geen bontmut
sen op, geen wollen wanten en geen
gebreide dassen! Was moesten zij nou
beginnen?
Eerst vielen er een paar kleine sneeuw
vlokjes en toen vielen er wat meer en
toen nóg meer en toen nóg meer en de
vlokjes werden steeds groter en dikker
en op 't laatst konden zij het pad niet
mepr zien en de bomen werden wit en
debloemen verdwenen onder de witte
dellen en hun voetjes werden nat en
huA mutsjes werden nat en zij vonden
hei maar akelig koud!
„ZÓu de zilveren hoorn misschien in de
snéeuw verstopt zijn?" zei Peltridewi
zachtjes. „Sneeuw is wit en zilver is wit,
du'S dat hoort wel zo'n beetje bij elkaar."
Sjefnkerdebal antwoordde niets, want hij
hpórde niets. Hij hield zijn handen over
zijj oren geslagen, omdat hij dan wat
warmer bleef. Want hij had het gevoel,
dat zijn oren hem van 't hoofd vroren.
Opeens voelde Peltridewi, dat hij naar
beneden zakte. Hij kon niet zien dat er
onder de sneeuw een gat in de weg zat.
De sneeuw lag er losjes over heen, maar
al is een kabouter dan ook nog zo
licht de sneeuw kon zelfs hem niet
houden. Hij struikelde bijna en toen hij
EEN VERVOLGVERHAAL
VOOR DE KINDEREN
weer overeind stond, waren zijn voetjes
helemaal onder de sneeuw verborgen.
Net op dat ogenblik draaide Sjankerde
bal zich om. Doordat het erg sneeuwde
zag hij niet, dat zijn andere broertjes er
niet waren en dat alleen Peltridewi daar
stond.
„Zeg, wat ben jij opeens klein gewor
den", riep hij tegen zijn broertje.
„Ja", antwoordde Peltridewi, „dat komt
omdat ik in de sneeuw ben weg gezakt.
Ik kan mijn voeten niet meer uit het gat
krijgen. Kun je mij niet helpen? Ik word
zo koud!"
„Weet je wat?" riep Sjankerdebal terug,
„laten wij sneeuwballen gooien, dan
word je wel weer warm!" En meteen
maakte hij een flinke sneeuwbal en
gooide die naar Peltridewi toe.
Nu, daar had Peltridewi wel zin in! Hij
maakte ook een grote sneeuwbal en
gooide die naar zijn broertje. Hij hoefde
niet te lopen om aan sneeuw te komen,
want die lag dik om hem heen en dat
was maar gelukkig, want hij stond nog
altijd in het gat en kon dus niet vooruit
komen.
Terwijl zij zo aan het gooien waren,
werden zij lekker warm en Sjankerdebal
keek niet om zich heen om te zien,
waarom de anderen niet meededen. Hij
was zo verdiept in het sneeuwballen
gevecht, dat hij ook niet merkte dat Pel
tridewi hoe langer hoe witter werd.
Het was net alsof de sneeuwkoningin
hem helemaal belegd had met sneeuw
en alsof hij zelf ook een sneeuwbal zou
worden. Alleen zijn rode mutsje was nog
te zien.
Zelf voelde hij helemaal geen kou, want
de sneeuw was zacht en warm om hem
heen. Wel werd hij erg slaperig en hij
begon hoe langer hoe langzamer te
gooien. Op 't laatst was hij zó moe, dat
hij helemaal stil stond. Hij was een
sneeuwpop geworden en alleen zijn
mutsje stak er nog boven uit. Sjanker
debal gooide weer een sneeuwbal, maar
Peltridewi, al had hij zijn hand in de
hoogte, kon niet meer terug gooien.
MAJA VAN HEEMSTRA