Opschudding in ilc Grote Kerk 4 Januari 1785. De Patriotten, naar het schijnt vast in het zadel, komen voor moeilijkheden te staan: de keizer van Oostenrijk, tevens heer van de Zui delijke Nederlanden, wenst de vrije vaart op de Schelde. Maar ondanks de spreekwoordelijke Nederlandse vrijheidsdrang en de „progressieve" gedachten der Patriotten, verzetten deze zich krachtig (voornamelijk op papier!) tegen dit verklaarbaar ver langen. De toestand van leger en vestingwerken is uitermate slecht; er wordt wel aangeworven, maar vooral hulp van Frankrijk verwacht. Op 13 januari schrijven de Staten van Fries land kerkdiensten uit, overal in de provincie te houden op de laatste woensdag van iedere maand, waarbij gebeden zal worden voor het voor kómen van de oorlog en anders voor de gunstige afloop ervan. 20 januari bepaalt de raad van Leeuwarden, dat de eerste van die bedestonden ge houden zal worden op woensdag 26 januari, in de Grote en Galileër kerk, van 6 tot 7 uur 's avonds. Op boete van 6 gulden wordt het verrichten van hand werk, vensternering, tappen, kaatsen en balslaan gedurende dat uur verboden. Het is een tijd van geruchten en al spoe dig wordt rondverteld, dat er in de Grote kerk bij die bidstond iets zal voorvallen. Dit verhaal wordt opgeblazen en later heet het al, dat er een tumult zal ont staan. Uiteraard worden hierdoor velen naar de kerk gelokt, die anders wellicht waren thuis ge bleven. Om half zes is de Grote kerk, waar ds. Ten Bokkel voor zal gaan, al meer dan vol. De klokken luiden en de eigenaars van vaste plaatsen gaan dan eveneens kerk waarts. Ook de binnenvader van het Burgerweeshuis met de aan zijn zorg toevertrouwde kinderen komt binnen en is gedwongen, voor hen een weg te banen door de menigte, die met een staanplaats in de gangpaden genoegen heeft moeten nemen. De vaste bank voor de weeskinderen blijkt door anderen in gebruik genomen te zijn en moet ont ruimd worden. Dat geeft aanleiding tot gekibbel en verwarring en wanneer dan ook nog een weesmeisje haar stoof met vuur laat vallen, is het tumult volkomen. Het geroep van „brand, brand" plant zich spoedig voort, maar in de volge pakte kerk kan niemand zich snel uit de voeten maken. De uitgangen zijn al gauw verstopt: de naar binnen opengaande Een oud prentje van de dramatische gebeurtenis in de Grote Kerk op 26 januari 1785 deuren slaan dicht en moeten worden opengehakt. Ds. Van Bolhuis, die zich ook onder de kerkgangers bevindt, be klimt de kansel om de mensen tot be daren te brengen, maar zijn stem draagt niet ver en zijn wanhopige gebaren worden verkeerd begrepen. Steeds hevi ger wordt het gedrang; men klimt naar de vensters, om zich daaruit te laten zakken. Vrouwen en kinderen worden onder de voet gelopen, men verliest hoe den, oorijzers en andere kledingstukken. Er wordt geroepen, dat er oproer in de stad is. Een aantal manspersonen tracht de kerk binnen te dringen, wellicht met het oog op buit. Langzamerhand wordt het wat rustiger en tenslotte is vrijwel iedereen, zij het dan soms ook gewond en met beschadig de kleding, weer buiten. Vrijwel ieder, want vier personen hebben het leven ver loren, onder wie een zwangere vrouw. De kerk ligt vol met vernield meubilair en verloren kledingstukken en sieraden. Deze laatste worden op order van de ma gistraat naar het stadhuis overgebracht. Tevens wordt de houder van de bank van lening gelast, de aangeboden voorwer pen, welke uit de Grote kerk afkomstig konden zijn, in beslag te nemen (wat geen overbodige maatregel blijkt te zijn). Reeds de volgende dag beginnen op het stadhuis de verhoren, want het vermoeden bestaat, dat er boos opzet in het spel is. En dit schijnt bevestigd te worden bij het verhoor van de Wargaster predikant. Ds. Nieuwold had namelijk in de Galileër kerk de dienst bijgewoond en een jongeman weggejaagd, die riep „er is brand", hoewel daarvan niets te bespeuren viel. De Lutherse predikant kan mel den, dat zijn kerkdienst niet is ge stoord, de R.K. priester, dat hij, op het gerucht van brand in de Grote kerk, zijn gehoor had aanbevolen, bij de blussing en redding behulpzaam te zijn. Deze informaties worden opgezonden naar het Provinciaal Hof. Op 31 janu ari komt er al bericht terug: de raads heren zijn van oordeel, dat er geen kwaad achter het tumult school; de gevonden artikelen kunnen worden terug gegeven. Er wordt dan aan de bevolking bekend gemaakt, dat de volgende goederen op het stadhuis be rusten en door de eigenaars terug gevor derd kunnen worden: Goud: 4 oorijzers, 11 bandjes met zon- hoedshaken. Zilver: 122 gespen op schoenen, 60 losse gespen, 1 naairing, 19 oorijzers, 4 zon- hoedshaken, 1 knipbeursje, 1 eau de la reine doosje, 14 kerkboeken, 3 muts- priemen, een stuk van een gesp. Andere goederen: 86 manshoeden (w.o. 1 met goud galon), 12 mans handschoenen, 149 vrou- wenhoeden, 5 zwarte hoedjes, 26 vrouwenhand schoenen, 4 schorten, 29 manteltjes, 29 voorschoten, 6 waaiers, 3 kantmutsen, 11 strenen (kleine linnen mutsen met halve kanten stroken), 60 slaap- en tipmutsen, 2 regenkleden, 16 zakdoeken, 74 schoenen met gespen (geen zilver), 122 schoenen zonder ges pen, 134 muilen, 41 stoven, 88 kerk boeken, 13 pruiken, 6 klompen. Op 4 februari stelt de raad van Leeuwar den een bedrag van 105 gulden ter be schikking, om uit te reiken aan drie personen, die bij de confusie en bij de opzameling en uitdeling van de ver loren goederen dienst hebben gedaan. 15 februari bepaalt hij, dat de bede stonden, behalve in de Grote en Galileër kerk, voortaan ook in de Westerkerk zullen worden gehouden, en wel van vier tot vijf uur 's middags. Er mogen geen

Historisch Centrum Leeuwarden

Leeuwarder Gemeenschap | 1956 | | pagina 4