j^dKsel
«rij
„een zeer aanzienlijk,
hoewel oud - modisch gebouw'
LEEUWARDEN IN 1821
0
|n 1821 heeft een onbekende auteur een wandeling gemaakt door Leeuwar-
I den en zijn bevindingen werden neergelegd in een Korte beschrijving
van de opkomst en voortgang van LeeuwardenHet geschriftje werd
uitgegeven bij S. Y. van der Werff in de Sint Jacobstraat. De schrijver kan
dienen als onze leidsman bij een wandeling door oud-Leeuwarden en we
laten ons graag door hem meenemen om de bezienswaardigheden van
toen te bekijken. Voor een belangrijk deel zijn het dezelfde, die wij nu
onze logé's van buiten tonen.
In het geschrift wordt als inwonertal
van Leeuwarden in die dagen 18.000
vermeld. De goede man zou wel schrik
ken als hij de schare van ruim tachtig
duizend Leeuwarders van nu eens tegen
kwam. Maar deze achttienduizend woon
den dan ook in een stadsgebied dat
aanzienlijk beperkter was dan het heden
daagse. Zo bestonden vijf waterpoorten
en vier landspoorten nog; de laatste
waren de Vrouwenpoort, de Wirdumer-
poort, de Tuinsterpoort en de Hoekster-
poort. In de eerste helft van de vorige
eeuw zijn ze echter afgebroken de
Friese hoofdstad begon haar vleugels uit
te slaan!
Een merkwaardig gebouw dat toen nog
bestond maar al lang is verdwenen was
het landschapshuis, naast de Kanselarij,
op de plaats waar nu het Ritske Boelema-
gasthuis is te vinden. Fragmenten van
de poort vindt u terug in Cornjum, waar
ze in de muur van een boerderij bij het
„bos" zijn ingemetseld. Door de zorg van
de Boskabouters uit die streek verkeren
het bos en de resten van vroegere bouw
kunst thans in een uitstekende staat.
Oorspronkelijk was het Landschapshuis
het klooster van de Minderbroeders,
later hielden de leden van het gewes
telijk bestuur er hun vergaderingen.
Men vraagt zich vaak af hoe onze voor
ouders in de vorige eeuw het over hun
hart konden verkrijgen zo n mooi oud
gebouw als het Landschapshuis te laten
verdwijnen en daarvoor in de plaats
een weinig aantrekkelijk bouwwerk als
het gasthuis te zetten. Iets van de
toen heersende mentaliteit ten opzichte
van het oude stedenschoon mag blij
ken uit de opmerking van de schrijver
uit 1821, die over de Kanselarij nog
al laatdunkend zegt: „Een zeer aanzien
lijk, hoewel oudmodisch gebouw, vol
tooid in den Jaare 1571". Als het aan
hem had gelegen, dan was die „oude
rommel" wellicht al lang opgeruimd....
Van het oude Hof op het Hofplein, des
tijds nog 's konings paleis, zegt de
schrijver: „Van buiten vertoont zich het
Paleis als bestaande uit drie gebouwen,
het middelste van welke eenigszins na
binnen wijkt". Het Princessehof was niet
meer in handen van het regerend vor
stenhuis eens was het de woning van
Marijkemuoi maar werd bewoond
door een particulier, de „Wel Edele
Heer Questius, welke tevens bezitter was
van een uitmuntend Kabinet van Natuur
lijke Zeldzaamheden". Deze verzameling
naar de trant van de tijd werd in 1828
verkocht.
Tegenover het Hof stond de „Hoofdwagt
der Krijgsbezettingen". Later kwam daar
het politiebureau, tegenwoordig huizen
er de afdelingen Burgerlijke Stand, Be
volking en Financiën van de gemeente
Leeuwarden. De schrijver noemt natuur
lijk ook het stadhuis, waarvan de drie
jarige Willem de Vierde, zoon van Ma
rijkemuoi en de overleden Johan Willem
Friso, op 1 April 1715 de eerste steen
had gelegd. In 1760 wordt de raadzaal
bijgebouwd.
Bij de gevangenis was in 1821 nog een
schavot en in de kamer, die men door
moest om dat schavot te beklimmen
hing aan de zolder een opgezette kroko
dil, die volgens overlevering „in oeroude
tijden" aan onze kust zou zijn gevangen!
Natuurlijk werd de Waag genoemd. Op
de eerste verdieping was de hoofdwacht
van de schutterij. Ook de verschillende
kerken passeerden de revue en ons
wordt onthuld dat de Westerkerk in de
zeventiende eeuw tijdelijk voor tuchthuis
is gebruikt. Na de kerken wordt de La-
tijnsche School genoemd, „waarin door
gaans veele Jongelingen onderweezen
worden. En wordt verdeeld in onder
scheidene Classen". Natuurlijk kwamen
ook de weeshuizen, hofjes en armenhui
zen aan de beurt.
Het boekje wordt met de volgende
woorden besloten: „Leeuwarden is een
bloeijende Stad, van wegen haare leg
ging midden in het Land, welke de be-
wooners der omleggende streeken der
waarts lokt, deels om er de voortbreng-
zels van den Land- en Akkerbouw te
slijten, deels om er zich te voorzien van
Lijfsbehoeften en andere noodwendig
heden". Op dit punt is er sindsdien niet
veel veranderd!
M. J. VAN HEEMSTRA
Deze tekening uit de eerste helft van de vorige eeuw toont het Landschapshuis,
naast de Kanselarij, nog. Ook is de gracht, die vroeger door
Tweebaks- en Turfmarkt liep, afgebeeld