/jescl]iebl<unbige jiLatsbescljrijvin^ der stad Leeuwarden -a- -B- -a- -Ö- -ö- chrikt u niet, lezers en lezeressen; wij zullen de twee deeltjes van Lbovengenoemd geschrift uit de vo rige eeuw 114 bladzijdjes lang niet voor u overschrijven, opdat u dan pas geheel op de hoogte zoudt zijn van de geschiedenis uwer stad-van-inwoning tot in alle finesses! Maar wij willen u wel even vertellen dat deze boekjes, geschreven door K. Moezelaar, in 1854 uitkwamen en be doeld waren voor de lagere scholen. Het leesboek is opgedragen aan de Weledele Heeren Leden der Plaatse lijke School-commissie", zijnde mr. C. J. van der Veen, mr. C. Sleeswijk Vening, jhr. mr. J. M. van Beyma, J. J. de Jongh, dr. L. Gescher en mr. J. H. Beucker Andreae. Het bestuur van het toenmalige „Onder wijzers Gezelschap'' te Leeuwarden vond dat er behoefte aan zulk een voorlichting voor de jeugd bestond en schreef dus een prijsvraag onder de leden uit voor een leesboek, waarvan het programma was ontworpen door P. Burggraaff. Er kwam slechts één antwoord binnen, dat echter geen bekroning kreeg. Daarop werd besloten dat opnieuw de prijs vraag uitgeschreven zou worden, echter mochten nu ook niet-leden meedingen. Toen hierop géén antwoorden waren binnengekomen, werd de schrijver van de hierboven genoemde inzending ge vraagd zijn werk zodanig te willen om werken, dat het aller goedkeuring kon verkrijgen. Dit geschiedde en de scholen hadden er een voor dié tijd aan trekkelijk leesboekje bijgekregen. Het boekje vangt aan met de medede ling dat op een schone zomerdag een vader met zijn drie kinderen Marie, 11, Hendrik, 13 en Karei, 10 jaar oud een wandeling maakt naar een dorp dichtbij Leeuwarden. De vader, al pra tende met zijn spruiten merkt, dat hoe wel Zij op school aardrijkskunde en geschiedenis leren, zij eigenlijk niets van de eigen stad afweten. In deze leemte wordt voorzien door dertien „Zamenspraken", waarin een school meester aan de. drie kinderen die natuurlijk steeds intelligente vragen stellen vertelt over de stad en alles wat daarmee samenhangt. Misschien lachen wij nü om het begin van de eerste samenspraak. „Meester; Meermalen heb ik uwen weetlust opge merkt bij het onderwijs in de geschiede nis en aardrijkskunde; thans kinderen! heb ik mij voorgesteld, om u van tijd tot tijd over de stad Leeuwarden te onder houden." Maar, wetende dat over honderd jaar de mensen om óns en om onze geschriftjes en leerboeken zullen lachen, houden wij ons maar stil en lezen hier en daar met groeiende belangstelling wat meester aan zijn drie leerlingen vertelt. De geschiedenis van de stad was dik wijls meteen de geschiedenis van ons gewest en was een levend onderdeel van de geschiedenis van ons land. Weten de tegenwoordige Leeuwardertjes en Leeu- warderinnekes precies hóé de stad ont stond, wat haar aandeel in de onderlinge twisten en burgeroorlogjes was, hóé de Middelzee liep, waar de oudste en voor naamste gebouwen zich in onze stad bevonden, hoe zij heetten en wat er thans op die plek staat? Zo waren de Nieuweburen met de Pottebakkers- steeg van de Monnikemuur- straat naar de Vijzelstraat omstreeks het midden van de vorige eeuw. Dit is de repro ductie van een aquarel van S. Bonga Gelukkig dat wij in ónze tijd „Rondom de Oldehove" bezitten, waarin met plaat jes en door middel van kaarten ons een overzichtelijk leesboek werd geschon ken waarin wij alles omtrent onze stad te weten kunnen komen. Maar lezen wij het ook? En zoeken wij er dikwijls iets in op, wanneer de oude binnenstad ons weer eens voor raadselen stelt? Kennen wij de geschiedenis van onze kerken en hofjes? Letten wij op oude gevels en gevelstenen? Zeggen de namen van straten en pleinen ons iets? Interesseren wij ons voor mannen en vrouwen die meegewerkt hebben aan het tot stand komen van allerlei op sociaal en cultu reel gebied in onze hoofdstad? Wanneer de heer K. Moezelaar thans terugkwam zou hij waarschijnlijk geen woorden voor een „zamenspraak kun nen uitbrengen, zó veranderd als hij z ij n stad zou aantreffen. De nieuwe wijken, moderne scholen, kerken, sport velden, flatwoningen, speeltuinen, bloem en boomversieringen, winkels, treinen en bussen, auto's en fietsen dat alles zou de goede man met stomheid slaan. In zijn tijd bedroeg „het juiste getal ge- noramerde huizen binnen de stad en de buitenbuurten 4317 en de bevolking 23.028 zielen. Hij zou de meesters niet meer horen zeggen: „Ik zie, kinderen! dat gij al verlangt, om het vervolg van ons verhaal te vernemen." Evenmin zou hij de kinderen horen zeggen: „Als Meester zoo goed wil zijn om te begin nen; dit zal ons aangenaam wezen." Maar misschien zou hij nóg sprakelozer worden wanneer hij merkte hoe weinig de tegenwoordige mens van zijn eigen stad weet, hoe in deze jachtige tijd het belangrijker is hoe snel men zich van één punt van de stad naar een ander punt verplaatst, dan waar men langs komt, wie daar gewoond en gewerkt hebben, waarom deze straat zó heet en die straat zó loopt. „De Leeuwarder Gemeenschap" heeft in het afgelopen jaar steeds gepoogd belangstelling voor dit alles te wekken en zal ook zo door gaan via schrijfmachine, fototoestel, tekenpen en drukpers. Moge er steeds meer belangstelling op deze wijze aangekweekt worden en mogen de woorden van K. Moezelaar steeds meer bewaarheid worden: „Laat mij u dan alleen dit nog zeggen, dat Leeuwarden thans eenen hoogen rang bekleedt onder de steden van ons Va derland", dit is de oudejaarswens van uw ondergetekende M, J. VAN HEEMSTRA

Historisch Centrum Leeuwarden

Leeuwarder Gemeenschap | 1956 | | pagina 15