De Minnemastraat had gezellige winkeltjes 20 Van de oude luister van de voorname Minnemastraat is niet veel overgebleven, maar de gunstige ligging van de straat tussen Voorstreek en Eewal verhinderde toch een te sterke terugval. De deftige families verdwenen uit de grote woon huizen en het aantal pakhuizen en werkplaatsen nam toe, maar het wandelaarsverkeer bleef druk. Een halve eeuw geleden was de zondag extra druk, wanneer de kerkgangers uit de r.k. kerk in de Speelmansstraat hun route kozen door de Minnemastraat. De dames konden bij moeke Hillebrand terecht om nog wat handwerkspulletjes te kopen, de heren hadden in de Minnemastraat de gelegenheid even de tapperij Lehman binnen te stappen, waar een borrel vijf centen kostte. Aan de overkant woonde slager Postma op het hoekje van de Poststraat, die we, schrijvende over de Minnemastraat, moeilijk kunnen overslaan. Temeer, omdat het pand aan de overzijde nog tot de straat behoort. Waar kapper Pitstra nu zit, bakte Tromp zon vijftig jaar geleden z'n befaamde drabbelkoeken. De Poststraat was toen een woonstraat. In de Gloppe vond men Vellinga die met een hondenkar, bespannen met twee honden, op Bergum reed, men vond er ook het stadsdaklozen- tehuis, waar tal van typen onderdak vonden, die overdag met negotie liepen. Vaste bewoner was bijvoorbeeld „Pang", die met een orgeltje liep en zich op feestdagen uitbundig uitdoste en om de aandacht van het publiek te trekken steeds „pang!" Nog steeds beheerst het enorme gebouw van hotel De Nieuwe Doelen de straat. Aan de oostzijde strekt het hotelcomplex zich uit tot de helft van de straat, die vroeger de begrenzing vormde van de hof van het Minnemahuis. Deze stins werd achtereenvolgens bewoond door de families Minnema, Liaucka- ma, Aebinga, Scheltinga, Haersma en Sminia. Stukje voor stukje werd de grote tuin verkocht om als bouwgrond te dienen en de stins, die af en toe verbouwd werd, geraakte steeds meer ingekapseld. In 1830 werd het gebouw verkocht aan de heer L. Beugelaar, die het inrichtte tot het logement „De Nieuwe Doelen". Eén sprong en we staan voor het logement van rond de eeuw wisseling. Deftige gasten arriveren per rijtuig en „stappen af" in het hotel, waarvan de heer H. Hoven dan de baas is. Hij weet wat „service" is en zorgt dat bij aankomst van elke trein uit Holland een omnibus van het hotel bij het station is. Of eigenlijk zorgt Sjouke Hemminga daarvoor, de koetsier van het hotel, die aanvankelijk in de Bontepapesteeg woonde (waar zijn vrouw een snoepwinkeltje dreef) maar al gauw boven de stal in de Minnemastraat ging wonen. „Garage" staat er nu boven de deur ten teken dat de tijd van Sjouke Hemminga voorgoed voorbij is. Sjouke paste wel in de straat, want hij had er, evenals zijn buren, de graveur Keikes, kruidenier Botke en „rooie Kobe de rossige vrouw van een groentehandelaar een hekel aan dat de kinderen op de stoep speelden. Hadden ze zandtaartjes gemaakt, dan stond Hemminga al klaar met zijn stalbezem om het zand weg te vegen. Aan de andere kant zou hij nooit vergeten de kinderen op hun verjaardag snoepjes te geven. De stalbaas, natuurlijk had hij baard en snor, was toch een populaire figuur. Wanneer hij niet, met de commissionair van het hotel naast zich op de bok, naar of van het station reed, stond hij te vegen. Sjouke Hemminga mocht graag vegen. Wanneer hij de mest, die op straat gedeponeerd werd, had opgeruimd, veegde hij de straat aan. De hele Minnemastraat. Hoven betrapte hem daar dikwijls op. „Feegt-ie de hele straat weer an, en dat kost mij mien bezems mar", placht hij dan te zeggen. Links naast de stal waren de pakkamers van hotel De Nieuwe Doelen, waar de reizigers „uitpakten". Kwamen de vertegen woordigers van bijvoorbeeld de fabrieken met steengoed, dan konden de winkeliers, zoals Ter Horst en Geubels, in De Doelen komen uitzoeken. Rechts woonde dus Keikes, telg uit de bekende Leeuwarder graveursfamilie, wiens excentriciteit evenredig genoemd wordt aan zijn (volgens tijdgenoten niet gering) artistiek kunnen. Naast hem woonde Botke, die een kruidenierswinkeltje had, maar ook wel met groente stond op de groente- en fruitmarkt die gehouden werd op de kade van de Korenmarkt, het stukje Voorstreek tussen Korfmakerspijp (ook wel Minnemapijp) en Koningspijp. riep. Op de hoek van de Gloppe woonde groentehandelaar Piet Berends, een neef van Hoffman uit de Weerd, die we (al korven balancerend) al tegenkwamen in deze reeks. Tegen over hem was Tuininga's brijkokerij. We keren terug naar de Minnemastraat, passeren eerst no. 7, waar de weduwe van poelier Bergsma woont. Ze is niet veel thuis, want is ze niet „uit bakeren", dan is ze wel op bezoek bij een der buren om goede raad te geven. Naast haar woont de (grote) familie Hillebrand. Vader is organist in de „Gleister- kerk" (Galileërkerk op de Tweebaksmarkt), moeke Hillebrand drijft de later door haar dochters voortgezette zaak in garen en band, fournituren en vooral ook oorijzermutsen. Op no. 9a had de Joodse antiquair Is. B. de Vries, die een winkel had op de Voorstreek (Korenmarkt 209), zijn pakhuis, door hem zelf „Magazijn van Oudheden" genoemd. Het zeer grote pand no. 13 werd aanvankelijk bewoond door mr. Gerardus van Wageningen, die in Jelsum zijn buitenver blijf had. Later woonden hier de theehandelaar R. H. Dijkstra, de officier van justitie mr. Enderlein, die (ondanks zijn door een hoge hoed geaccentueerde waardigheid), zich niet ontzag mensen die het waagden door de Minnemastraat te fietsen, wat toen in beide richtingen verboden was, hoogstpersoonlijk van de fiets te trekken en nog later de tandarts Reijntjes. Het pand ernaast, waarin nu tweedehands goederen voor de ramen staan, droomt eveneens van de betere tijden van weleer. Eens stonden er orgels en piano's voor het raam; hier was de STADSGESCHIEDENIS VAN HOREN-ZEGGEN pianohandel van de firma Sijses gevestigd, tevens de werk plaats. Wanneer piano's moesten worden weggebracht, was dat een transport per handkar, ook naar de dorpen. De jongens uit de straat vonden het een buitenkansje wanneer ze mee mochten lopen naar Stiens of Britsum. Op de hoek, in het mooie oude huis, dat de ingang aan de Eewal heeft, maar aan de kant van de Minnemastraat een fraaie, lange zijgevel heeft met boogjes en een engelenkopje (en tot voor kort het laatste bordje „stapvoets" in de stad) woonde Greydanus, die grossier in manufacturen en allerlei kleingoed was en veel aan korfkelopers verkocht. Wie zal het ons kwalijk nemen wanneer we onze excursie door de Minnemastraat van vijftig jaar geleden besluiten met een bezoek aan de slijterij en tapperij van Lehman? We pas seren daartoe het huisje van rooie Kobe, die de kinderen van de stoep joeg omdat „dan de feugeltsjes opfliege en betreden no. 10, een huis, eigendom van broodbakker Swilders van de Wirdumerdijk, waarin aanvankelijk de weduwe Beekman een

Historisch Centrum Leeuwarden

Leeuwarder Gemeenschap | 1957 | | pagina 20