VOLKSVERMAKEN VAN VROEGER Badminton is al heel oud Toen er nog geen radio en televisie was, men nog niet over het aardrijk scooterde, wist men zich toch heel goed te ver maken. Dat leert ons „De volksvermaken" geschreven door J. ter Gouw, dat in 1871 werd uitgegeven en nu te vinden is in de bibliotheek van de Ottema-Kingma Stichting. Dat de jaarmarkten en kermissen hun eigen bont vermaak hadden en de nationale of christelijke feestdagen een eigen stempel droegen ook wat het vermaak betreft is algemeen bekend. Veel van die gebruiken zijn nu, in onze gelijkgescha kelde wereld verdwenen of worden moeizaam in ere gehouden. Men krijgt de indruk dat er vroeger, al was er voor velen minder geld te verteren, op eenvoudige wijze veel meer plezier te maken was zo het hele jaar door, dan tegenwoordig. De gilden hadden hun feesten, de schuttersfeesten waren hoog tijdagen, de landbouw- en veldfeesten kwamen op gezette tijden terug, zelfs de begrafenis van een nationale held kon Dit oude prentje van een boerenkermis toont ver schillende van de toen ijverig beoefende ruwe volks vermaken, die wij thans onder de ergste vormen van dierenmishandeling zouden rekenen. In het midden, op het open pleintje, zijn mannen bezig met pauw knuppelen, rechts ziet men het ganstrekken, waarbij de gans tussen de twee bomen is opgehangen. Links een voorbeeld van nobeler vermaak: een ruiter be proeft zijn geluk bij het ringsteken; de tekenaar heeft uiterst nauwgezet in beeld gebracht, dat de stok niet door de ring gaat. Op de achtergrond een soort openluchttheater Denkt u nu vooral niet dat balspelen, wedlopen en klimmen een uitvinding van korte datum zijn: reeds de Germanen hiel den zich daarmee bezig, net als met het springen en het wer pen van stenen of spietsen. In de riddertijd kende men de sport van het toernooi, een niet altijd ongevaarlijk spel. Indien schone jonkvrouwen de edele ridders aanvuurden ging het eens zo heftig toe supporters zijn van alle eeuwen. Verder werd het leven van de kasteelbewoners af en toe opgevrolijkt door minnestrelen en potsenmakers en later zou een nar aan de hoven zorgen voor afleiding door zijn grappen en grollen. Dobbelen en kaarten deed men de eeuwen door en nóg is het kansspel bij ons geliefd, of het nu de staatsloterij of een „spel" op de kermis is. Natuurlijk is de dans zo oud als de muziek en omgekeerd. De oude dansen konden statig en statisch zijn, maar men kon ook door het dolle heen raken door snelle galop of dwarre lende wals ook daarin is niets veranderd. De sport en het vermaak die van de jaargetijden afhingen kennen we allen nog: schaatsenrijden en sleeën, varen op meren en stromen, wandelen en rijden, het tempo was alleen anders dan in onze dagen. Het tegenwoordig weer overal op straat gespeelde badmin- ton"-spel is al heel oud, de gracieuse bewegingen met lichte raket en gevederde bal werden eeuwen geleden al gemaakt. Men speelt het de laatste tijd zelfs zonder net of afgepaalde baan en jong en oud amuseert er zich grotelijks mee! In de Franse tijd moest een onzer bezetters verslag uitbrengen aan zijn lastgevers over de „zeden en leefwijze" van ons volk. De Amsterdammers werden toen in drie klassen verdeeld: de hoogste klasse deed aan „koffijhuizen, sociëteiten, kollegiën en paardrijden voor de heeren; kransjes, muziek maken, tee kenen en bloemen en vruchten uit was en papier maken voor de dames". Voor de zomer: „het landvermaak op de buitenplaat sen, jagen, visschen en vinken" en 's winters „schouwburgen, concerten, bals en kaartspelen". De heren uit de „middelklasse" verschilden niet veel van de reeds genoemden, zij waren het dam- en schaakbord getrouw en hielden 's zomers van kolven in de herbergen. Hun dames lazen romans die zij konden „huren" bij de boekverkopers. Ook waren .de harddraverijen in die kringen zeer geliefd. De „laagste klasse" vermaakte zich veel in de herbergen, waar gedanst en gekegeld werd of waar potsenmakers verschenen, er werd „allerlei kunstenarij" vertoond en men kon meedoen aan loterijen met „horloges, varkens, stukken katoen, zilveren gespen of eetwaren" als prijzen. In elk geval: bij wie men ook hoorde, er was voor elk wat wils! tot een feestdag worden verheven. De blijde incomste van een vorst, een vorstelijk huwelijk of doop, met alles leefde men op vrolijke wijze mee. Het dansen om de vrijheidsboom was gelukkig slechts een tijdelijke, uit Frankrijk overgewaaide, verdwazing. Men had helaas ook de „dierekwellende spelen", die wij nu gelukkig kwijt zijn en waar we maar niet meer aan moeten denken. Daar was het kat-knuppelen, het gans-knuppelen en het palingtrekken. Honden- en hanengevechten hoorden ook tot dit „edel" vermaak. Men hoort tegenwoordig nog wel be zwaren opperen tegen het africhten van dieren voor een circus - we moeten maar hopen dat in het heden de dieren daar bij de dressuur goed en menselijk behandeld worden. M. J. VAN HEEMSTRA

Historisch Centrum Leeuwarden

Leeuwarder Gemeenschap | 1957 | | pagina 7