Schweitzers woorden
ningsavonden verzorgd, zo voor de Hongaren en voor de
patiënten van Beatrixoord te Appelscha.
De grote vraag die men zich bij het lezen van deze lange rij
activiteiten zal stellen is: Waar komt het geld vandaan? Wel,
er zijn verschillende „bronnen van inkomsten". De belang
rijkste is de opbrengst van de verkoop van oud papier, inge
zameld langs de huizen. Verder worden tegen beloning allerlei
karweitjes verricht, zoals het schoonhouden van tuintjes. Er
worden waardebonnen van een wasmiddelenfabriek verzameld
en er wordt onder de leden van „Jonge Strijd gecollecteerd.
Dit laatste gebeurt vaak op een originele manier; zo worden
af en toe grammofoon-avonden gehouden, waarbij het draaien
van een gevraagde plaat door de „begunstigde met een
dubbeltje wordt gehonoreerd.
Zo heelt Schweitzers appèl in Leeuwarden weerklank gevon
den. Het is niet veel, wanneer men let op de wereldomspan
nende betekenis van een Nobelprijs-uitreiking. Maar dat ver
mindert de waarde van deze actie nietde patiënten en andere
begunstigden weten er van mee te praten en het groepje
jongelui van „De Eerste Stap" heelt bewezen ook nog vatbaar
te zijn voor iets anders dan het hoogverheven ideaal van een
grammofoon en een bromliets
Leden van „De Eerste Stap" halen oud papier op voor hun
actie ten behoeve van zieken. Een goede wijk is uiteraard de
Reyndersbuurt, want daar woont de heer J. Bosma, de vroegere
leider van „Jonge Strijd" (links op de loto), die het idee van
deze actie onder de jongeren bracht
In 1954 werd de Nobelprijs voor de Vrede toegekend
aan Albert Schweitzer. De prijs werd in november van
dat jaar in Oslo aan hem uitgereikt; in zijn boek „Ik
kom u helpen, dokter" beschrijft Johan Winkler op de
volgende manier hoe Schweitzer daar zelf het woord
voerde:
„Daar stond hij dan achter die lessenaar in de aula
van Oslo. Weer in die oude zwarte jas, die hij altijd
maar weer voor den dag haalde als hij naar Europa
ging. Weer met dat zwarte strikje, dat o zo ouderwetse
strikje, dat hij dan ombond. Toch wel een erg oude
man, zijn verwarde haren spierwit geworden, zijn snor
spierwit geworden. Hij las het allemaal voor wat hij
te zeggen had, maar zo nu en dan keek hij van zijn
papieren op, dan zette hij zijn oude bril af eigenlijk
moest hij er nodig eens een hebben die sterker was,
hij kon maar slecht zien de laatste tijd en keek de
zaal in, alsof hij zeggen wou: „Is het niet zo?" en alsof
hij de mensen daar voor hem, een koning, ministers en
studenten, om antwoord vroeg.
Bij ieder mens is het aanwezig, het vermogen om met
de ander mee te voelen. Is het niet zo? Dat vermogen
is de brandstof, die ontvlamt, zodra hij met een vonk
in aanraking komt. Is het niet zo? Ik doe een beroep
op de geest van liefde, de geest van verzoening. Gij
allen, vertrouwt op die geest. Gij allen, demonstreert
dat vertrouwen door een teken. Door een éérste teken.
Doe iets. Stel ergens een teken. Zet een stap op het
nieuwe pad der verzoening. Een eerste stap
Aan het slót van deze woorden ontleent de actie van
„Jonge Strijd" haar naam: „De Eerste Stap".